V4 - concordancia por para a en

• Spaans
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

Hoy: a, de, con, por, para y concordancia

Explica la diferencia entre "a" y ''en"

A

EN

in

op

Geeft richting aan

Geeft een vaste plaats aan

Voy . . . pie al cole.

Voy . . . bici al cole.

ir + . . .

estar + . . .

¿Cuándo se usa por?
¿Cuándo se usa para?

Por 

Para

Verder gebruik je para ook voor het Nederlandse 

''om te ''.

Voy a casa para hacer mis deberes.

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

A = naar

• Vamos a España = We gaan naar Spanje 
• Vamos al colegio = We gaan naar school (A + EL = AL)

DE = uit/van/met

• Soy de Inglaterra = Ik kom uit Engeland
• El vestido de Maria = De jurk van Maria
• Una pizza de queso = Een pizza met kaas
• El problema del alumno = Het probleem van de leerling (DE + EL = DEL)

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

EN = in/met de (vervoer)

• Estamos en Francia = We zijn in Frankrijk
• En abril es el cumpleaños de mi hija = In april is mijn dochter jarig
• Voy en avión = Ik ga met het vliegtuig

CON = met

• Estoy con mis amigos = Ik ben met mijn vrienden
• Un cafe con azucar = Een koffie met suiker

Herhaling: voorzetsels (a, de, en , por, para, con)

POR = door/per/bij dagdelen

• Viajamos por las montañas = We reizen door de bergen
• Por las noches saco a pasear al perro = 's Avonds laat ik de hond uit

PARA = voor

• Esta comida es para Paco = Dit eten is voor Paco
• ¿Para quién es este regalo? = Voor wie is dit cadeau? 

Tekst

de

a

por

en

con

in

met

door

van

vanuit

naar

aan

in (dagdeel)

om (tijd)

met
(vervoersmiddel)

Los sábados salgo ... casa pronto y voy ... la escuela.

1. a, de
2. de, a
3. en, por
4. por, en

Mis amigos y yo llegamos ...l polideportivo ... las once de la mañana

1. a, a
2. por, a
3. a, por
4. de, a

Jugamos ... fútbol ... el equipo del colegio

1. al, en
2. en, al
3. con, en
4. en, con

Vamos ... autobús ... la carretera

1. con, en
2. en, por
3. en, con
4. por, en

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'El lunes voy ___ hospital ___ autobús ___ mi hermano.'

1. a, con, para
2. de, en, de
3. al, en, de
4. al, en, con

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'___ las noches trabajo ___ un restaurante.'

1. Para, en
2. A, de
3. Por, a
4. Por, en

Welke voorzetsel moet in deze zin komen?

'Soy ___ Amsterdam, pero vivo ___ Utrecht ___ mi novio.'

1. a, en, para
2. de, en, con
3. en, de, con
4. por, a, con

Concordancia

Lidwoorden en bijvoeglijke naamwoorden passen zich in getal en geslacht aan aan het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort.

Kan je een voorbeeld geven?

Concordancia

woorden op -ión altijd vrouwelijk

woorden op -ad altijd vrouwelijk

woorden op -e altijd manndelijk

Uitzondering: la mano

Practicar con concordancia

Hacer ejercicios 6 y 7 

woorden op -ión altijd vrouwelijk

woorden op -ad altijd vrouwelijk

woorden op -e altijd manndelijk

Uitzondering: la mano

Practicar con a, en, por y para

Hacer ejercicios 8 y 9