H8 Straling

H8 Straling
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

H8 Straling

Slide 1 - Diapositive

Magnetron
1
microgolfstraling
2
Voedsel
3

Slide 2 - Diapositive

SOORTEN STRALING 
Radioactieve straling
Röntgen straling
Ultraviolet straling (UV-straling)
Infra rode straling (IR-straling)
Ioniserende straling (3 verschillende types)

Slide 3 - Diapositive

IONISERENDE STRALING
Als de straling wordt geabsorbeerd kan het warmte afgeven of stoffen kapot maken. 

Dat kapot maken noemen we het ioniserend effect

Slide 4 - Diapositive

3 soorten ioniserende straling
Alpha
Beta
Gamma

Slide 5 - Diapositive

NIET-IONISERENDE STRALEN
Radiogolven

Wifi golven

IR straling

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Vidéo

Om organen in het menselijk lichaam te onderzoeken, wordt een tracer gebruikt.

Welk soort straling zendt zo’n tracer uit?
A
alfastraling
B
bètastraling
C
gammastraling
D
röntgenstraling

Slide 8 - Quiz

Een patiënt wordt niet radioactief bij
A
gebruik van een tracer
B
bestraling van buitenaf
C
bestraling van binnenuit

Slide 9 - Quiz

Mensen die in het ziekenhuis op de röntgenafdeling werken, moeten zich beschermen tegen straling.

Welk materiaal houdt röntgenstraling het beste tegen?

A
aluminium
B
beton
C
glas
D
lood

Slide 10 - Quiz

Waarom gebruiken we lood om rontgen of radioactieve straling tegen te houden?
A
Het houdt de alfa straling tegen.
B
Het houdt de beta straling tegen.
C
Het houdt de gamma straling tegen.

Slide 11 - Quiz

Welke straling is het gevaarlijkst?
A
alpha
B
beta
C
gamma
D
ultra violette

Slide 12 - Quiz

Welke straling wordt tegengehouden door een stukje papier?
A
alpha
B
beta
C
gamma
D
ultra violette

Slide 13 - Quiz

Welke straling zorgt ervoor dat je verbrand?
A
alpha
B
beta
C
gamma
D
ultra violette

Slide 14 - Quiz

Welke stof beschermd het beste tegen straling?
A
Jood
B
Lood
C
Staal
D
Beton

Slide 15 - Quiz

Er worden twee uitspraken gedaan over de energieoverdracht van straling.
I Hoe meer energie de straling overbrengt, hoe meer schade de straling
kan veroorzaken.
II Röntgenstraling en gammastraling bevatten te weinig energie om
levend weefsel te beschadigen.
Welke uitspraak is waar?
A
alleen uitspraak I is waar
B
alleen uitspraak II is waar
C
zowel uitspraak I als II is waar
D
zowel uitspraak I als II is niet waar

Slide 16 - Quiz

Bij kanker gaan cellen in je lichaam zich ongeremd delen.
Kanker is soms te genezen door bestraling met ioniserende straling. Bij de bestraling moet men de straling precies richten op de kankercellen.
Wat gebeurt er door de bestraling met de kankercellen?

Slide 17 - Question ouverte

Je kunt de ioniserende straling van radioactieve stoffen meten met een
A
Geiger-Müller telbuis
B
röntgenapparaat.
C
lichtmeter.
D
dB-meter

Slide 18 - Quiz

Wat is het gevaar voor de patiënt als de bestraling niet precies op de kankercellen wordt gericht?

Slide 19 - Question ouverte

Bij een patiënt wordt een orgaan onderzocht.
Dit onderzoek gebeurt met een radioactieve stof.
De stof wordt ingespoten in de bloedbaan die door het orgaan stroomt.
De radioactieve stof doet in dit onderzoek dienst als
A
bron voor inwendige bestraling.
B
tracer.
C
bron voor uitwendige bestraling
D
bloedverdunner.

Slide 20 - Quiz

De radioactiviteit meet je in
A
sievert.
B
kerneenheid.
C
becquerel.
D
opgenomen dosis.

Slide 21 - Quiz

Bij kerncentrales ontstaat radioactief afval.
Radioactief afval moet je vaak langdurig opslaan.
Hoe lang je een radioactieve afvalstof moet opslaan hangt af van
A
de temperatuur waarbij je de stof opslaat.
B
de halveringstijd van de stof.
C
de diepte van de opslagplaats.
D
de radioactiviteit van de stof.

Slide 22 - Quiz

Halveringstijd
De tijd die de helft van de kernen nodig heeft om te vervallen.

LET  OP: 
Na de tweede halveringstijd de helft van de helft.
Na de derde halveringstijd de helft van de helft van de helft. etc

Slide 23 - Diapositive

2,0 gram thorium vervalt gedurende 72 dagen, waarna er nog maar 0,25 gram thorium over is.
Hoe groot is de halveringstijd van thorium?
A
9 dagen
B
12 dagen
C
24 dagen
D
36 dagen

Slide 24 - Quiz

De grafiek geeft de halveringstijd van een isotoop weer.
De halveringstijd van de isotoop is

Slide 25 - Question ouverte

Welke van deze soorten straling is radioactief?
A
alleen alfastraling
B
alleen bètastraling
C
zowel alfa-, bèta- als gammastraling
D
geen van de drie soorten straling

Slide 26 - Quiz

Verpleegkundigen die patiënten bestralen, moeten zich beschermen tegen de gevaarlijke straling.
Noem drie manieren waarop de verpleegkundige zich kan beschermen.

Slide 27 - Question ouverte