Les 3 la famille
1 / 16
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
welk lidwoord?
.....famille
.....famille
A
le
B
la
C
les
D
l'
Slide 3 - Quiz
Voici (mijn) ... famille
A
mon
B
ma
C
mes
Slide 4 - Quiz
le cousin =
Slide 5 - Question ouverte
la cousine =
Slide 6 - Question ouverte
un rendez-vous
A
de afspraak
B
een bushalte
C
de ontmoeting
D
een afspraak
Slide 7 - Quiz
vertaal:
le grand-père
le grand-père
Slide 8 - Question ouverte
vertaal naar het NL:
j'ai deux grands-pères
j'ai deux grands-pères
Slide 9 - Question ouverte
Vertaal "ontmoeten"
Slide 10 - Question ouverte
la soeur
A
de broer
B
de nicht
C
de zus
D
de vriendin
Slide 11 - Quiz
les parents
A
de kinderen
B
de ouders
C
het huis
D
de school
Slide 12 - Quiz
Singulier (ev)
Pluriel (mv)
Garçon
Famille
Cousins
Maisons
Slide 13 - Question de remorquage
Mon
Ma
Mes
tante
grand-père
copains
soeur
cousins
oncle
Grand-mère
soeur
famille
frère
Slide 14 - Question de remorquage
Ben je tevreden over het resultaat?
Waar moet je nog aan werken?
Waar moet je nog aan werken?
