Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
Leerjaar 1: procenten en verhoudingen
10 vragen over procenten
7 vragen over verhoudingen
Slide 1 - Diapositive
Onderwerp 1: procenten
Slide 2 - Diapositive
Een jas kost €120, maar tijdens een uitverkoop is de prijs met 25% verlaagd. Wat is de verkoopprijs van de jas na de korting?
A
90
B
100
C
105
D
95
Slide 3 - Quiz
Een kledingwinkel biedt een korting aan van €15 op een artikel dat oorspronkelijk €75 kost. Welk percentage korting wordt er aangeboden?
A
10
B
15
C
25
D
20
Slide 4 - Quiz
Wat wil je hier berekenen?
A
Het totaal
B
Een deel
C
Het percentage
D
Het totaalbedrag
Slide 5 - Quiz
Wat wil je hier berekenen?
A
Een toename
B
Een deel
C
Het percentage
D
Het totaalbedrag
Slide 6 - Quiz
Het percentage dat hoort bij een bedrag inclusief BTW bij bijvoorbeeld een laptop is
A
121%
B
100%
C
79%
Slide 7 - Quiz
Hoeveel procent is gekleurd?
A
100%
B
60%
C
40%
D
25%
Slide 8 - Quiz
LET OP
Bij de volgende slides is de vraag: ''welke verhoudingstabel is juist?''. De plaatjes zijn klein. Kom eventueel wat dichter naar het bord.
Slide 9 - Diapositive
Op een buurtvergadering zijn 15 mensen aanwezig. Dit is 12% van het totaal aantal buurtbewoners.
Hoeveel buurtbewoners zijn er in totaal?
A
B
C
D
Slide 10 - Quiz
De parkeergarage heeft in totaal 500 parkeerplaatsen.
Hoeveel procent van de parkeerplaatsen is nog vrij?
A
B
C
D
Slide 11 - Quiz
Samuel houdt een online enquête onder 768 amateurvoetballers. Van de ondervraagden heeft 75% wel eens een training gemist door een blessure.
Hoeveel ondervraagden hebben nog nooit een training gemist door een blessure? WELK PERCENTAGE WIL JE UITREKENEN?
A
175%
B
100%
C
75%
D
25%
Slide 12 - Quiz
Deze breuk reken ik uit door de volgende som: 2:3=
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quiz
Het volgende onderwerp: verhoudingen
Slide 14 - Diapositive
In een fruitschaal zijn er 6 appels en 4 sinaasappels. Wat is de verhouding van appels tot sinaasappels?
A
2:3
B
6:4
C
3:2
D
4:6
Slide 15 - Quiz
Hoeveel gram is gelijk aan 2,5 kilogram?
A
250
B
25
C
2500
D
25000
Slide 16 - Quiz
Hoeveel liter slagroom is dit?
A
2
B
20
C
0.2
D
0.02
Slide 17 - Quiz
Hoeveel betaal je voor 400 gram?
A
€0.84
B
€0.90
C
€1.03
D
€0.60
Slide 18 - Quiz
LET OP
Bij de volgende slides is de vraag: ''welke verhoudingstabel is juist?''. De plaatjes zijn klein. Kom eventueel wat dichter naar het bord.
Slide 19 - Diapositive
Hoeveel aardappelen heb ik nodig voor 10 personen?
A
B
C
D
Slide 20 - Quiz
Er kwamen 2.800 toeschouwers naar een concertreeks van het Groninger orkest. Driekwart van de toeschouwers was al eerder bij een concert van dit orkest geweest.
Hoeveel toeschouwers waren al eerder bij een concert van dit orkest geweest? Welk percentage wil ik uitrekenen?