Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
Vrije tijd
Slide 1 - Diapositive
Wat gaan we doen?
Nieuwe woorden leren.
Praten, lezen en schrijven over vrije tijd.
Wat heb je nodig?
(Woorden)schrift en pen
Laptop -> inloggen LessonUp
Slide 2 - Diapositive
Doelen
Aan het einde van deze les:
- kan je de betekenis van de woorden: de activiteit, het blokje, buitenlands, de gymles, het plezier, surfen, het seizoen begrijpen uit het verhaal en kan de woorden in een context gebruiken.
-kan je samenwerken om een vrijetijdsactiviteit te plannen, waarbij je luistert, spreekt, leest en schrijft.
-kun je de woorden van les 1 vertalen en er een Nederlandse zin mee schrijven.
Slide 3 - Diapositive
Doelen per niveau:
A1: Je kan eenvoudige woorden en zinnen begrijpen en gebruiken om te praten over activiteiten en seizoenen (bijvoorbeeld: “In de zomer doe ik een activiteit.”).
Je kan eenvoudige vragen stellen over vrije tijd (bijvoorbeeld: “Wat doe jij in de winter?”).
A2 Je kan korte zinnen maken om je vrije tijd te beschrijven, inclusief activiteiten en seizoenen (bijvoorbeeld: “Ik ga in de zomer naar een buitenlands strand om te surfen.”). Je kan eenvoudige gesprekken voeren over leuke activiteiten in vrije tijd.
B1 Je kan gedetailleerde beschrijvingen geven van je favoriete seizoenen en hoe je vrije tijd doorbrengt. Je kan een korte presentatie houden over een buitenlands avontuur, inclusief hoe je plezier beleeft aan activiteiten zoals surfen.
Slide 4 - Diapositive
Startopdracht:
Wat doe jij het liefst in je vrije tijd in de zomer of winter?
zomer
winter
timer
5:00
Slide 5 - Diapositive
Type hier een titel
Woorden vrije tijd les 1
Schrijf het woordweb in je schrift!
timer
5:00
In de zomervakantie besloten Sam en zijn vrienden een roadtrip te maken. Ze hadden een kaart meegenomen, al vertrouwden ze stiekem meer op hun GPS. Na een lang rondje door de bergen, vonden ze een restaurant met een terras onder een felblauwe hemel. Daar genoten ze van een heerlijk diner met lokale specialiteiten. Als verrassing begon er een muzikaal optreden met een getalenteerde band. “Wat is het heerlijk om zo van onze vrije tijd te kunnen genieten!” zei Sam terwijl hij nog een hap nam.
Slide 6 - Diapositive
Type hier een titel
de zomervakantie
iets waar je mee bezig bent
Schaken is een rustige activiteit, terwijl voetballen een fysieke bezigheid is.
Slide 7 - Diapositive
Type hier een titel
het blokje
een klein voorwerp met een vierkante vorm
Mijn zusje bouwt een toren met verschillende blokjes.
Kubus
het blokje
bouwen
hulpmiddel
Slide 8 - Diapositive
Type hier een titel
buitenlands
iets wat buitenlands is, gaat niet over Nederland of komt niet uit Nederland
Op vakantie probeerde ik een buitenlands gerecht, en ik vond de nieuwe smaken heerlijk.
buitenlands
uit een ander land
≠ Nederlands
uit een andere cultuur
Slide 9 - Diapositive
Type hier een titel
de gymles
de les waarbij je oefeningen doet om je lichaam sterk te maken,
de les in gymnastiek
Tijdens de gymles speelden we een leuk spel met een bal.
de gymles
school
sporten
bewegen
Slide 10 - Diapositive
Type hier een titel
het plezier
het prettige gevoel dat je hebt als je blij bent of als je iets leuk vindt
Ik heb veel plezier gehad tijdens het spelen in het park.
het plezier
geluk
blijdschap
fun
leuk
Slide 11 - Diapositive
Type hier een titel
surfen
informatie zoeken op internet; van de ene website naar de andere gaan
Na school zat ik uren te surfen op het internet voor leuke video's.
een watersport
Ik wil leren surfen op de hoge golven aan het strand.
surfen
de golven
de plank
de zee
Slide 12 - Diapositive
Type hier een titel
het seizoen
elk van de vier delen van het jaar: lente, zomer, herfst en winter
De lente is mijn favoriete seizoen omdat alles in bloei staat.
de zomer
de herfst
de winter
de lente
Slide 13 - Diapositive
timer
0:30
Welke woorden horen bij het plezier?
Slide 14 - Carte mentale
timer
1:00
timer
0:30
Welke woorden horen bij de gymles?
Slide 15 - Carte mentale
timer
0:30
Welke woorden horen bij surfen?
Slide 16 - Carte mentale
timer
0:30
Welke woorden horen bij buitenlands?
Slide 17 - Carte mentale
timer
0:30
Welke woorden horen bij de activiteit?
Slide 18 - Carte mentale
timer
0:30
Welke woorden horen bij het blokje?
Slide 19 - Carte mentale
timer
0:30
Welke woorden horen bij het seizoen?
Slide 20 - Carte mentale
Opdracht: groepjes van 3-4
Elk groepje krijgt een kaartjes met woorden uit het verhaal.
Elk groepje bedenkt samen een korte zin met elk woord.
Elk groepje schrijft de zinnen op een groot vel papier.
Presentatie in duo’s:
Elk groepje leest een zin voor en legt aan de klas uit wat het woord betekent.
De andere groepjes stellen korte vragen, zoals: “Vind jij surfen leuk?"
timer
10:00
Slide 21 - Diapositive
Activiteit: Vrijetijdsplan maken
Kies samen een activiteit in een seizoen.
Elk plan moet:
Eén activiteit bevatten (bijvoorbeeld surfen).
Beschrijven welke spullen nodig zijn (bijvoorbeeld een surfplank en een blokje).
Beschrijven waarom het plezierig is.
Eén leerling schrijft het plan op. (Schrijver)
Eén leerling leest een voorbeeld-tekst over vrije tijd en deelt ideeën. (Lezer)
Twee leerlingen praten over wat ze willen opnemen in het plan (Sprekers).
Maak samen een poster met jullie plan. Dit kan met woorden en eenvoudige tekeningen.
timer
20:00
Slide 22 - Diapositive
Elk groepje presenteert hun vrijetijdsplan.
Presentaties
De andere groepjes stellen een vraag over de presentatie zoals:
“Wanneer doe je deze activiteit?”
“Waarom vind je surfen leuk?”
timer
15:00
Slide 23 - Diapositive
Schrijf een zin op over jouw favoriete seizoen en activiteit, bijvoorbeeld:
“Ik vind surfen in de zomer leuk.”
“Wat vond je het leukste aan deze les?”
Evaluatie (5 minuten)
Slide 24 - Diapositive
Huiswerk
Bouwstenen
Maak bouwstenen 1, 2 en 3 (af)
Leer de woorden van vandaag
Roze/blauw/groen : woordenlijst: woorden vertalen in jouw taal
Werkboekje
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
Type hier een titel
Wat ga je in dit thema leren?
Je praat over het weekend; je belt en appt met een vriend of vriendin.
Je maakt vragen en houdt een interview; je maakt een verslag.
Je speelt een spel en bedenkt nieuwe spelregels.
Je maakt een plan voor een sportwedstrijd; je presenteert het.
Je maakt een poster en nodigt mensen uit; je schrijft twee e-mails.