LA Schoonmaakmiddelen en materialen

• Huishouden
• MBO
• Studiejaar 1

Schoonmaakmiddelen en materialen

Schoonmaakprotocol

• Taakverdeling
• Schoonmaakmethoden
• Aandachtspunten
• Desinfecteren van materialen
• Schoonmaaktechnieken
• Schoonmaakschema

Taakverdeling

Facilitaire dienst

Schoonmaakbedrijf

Werknemers

Schoonmaakfrequentie

3 groepen van soorten schoonmaakwerkzaamheden:

1. Dagelijkse (opruimen, afwassen, tafels afnemen)
2. Tussentijdse (ramen zemen, bedden verschonen)
3. Periodieke (eenmaal per (half) jaar)

Schoonmaakmethoden

De verschillende methoden zijn:

1. Droog schoonmaken
2. Klamvochtig schoonmaken
3. Nat schoonmaken

Schoonmaakvolgorde

Eerst droog of klamvochtig dan nat

Schoon naar vies

Hoog naar laag

Werk hygiënisch

Combineer soorten werkzaamheden

Wissel zwaar en licht werk af

Wissel aangenaam en onaangenaam werk af

Controleer je werk 

Voor je begint

Wat ga je schoonmaken

Wat voor vuil moet je verwijderen

Soort ruimte die je schoon moet maken

Persoonlijke voorkeuren

Schoonmaakmaterialen

Stoffer en blik

Stofzuiger

Stofdoek, microvezel, vochtige reinigingsdoeken

elektrostatische materialen

zeem

dweil

Materialen per methode

Droog & klamvochtig:

1. Doeken
2. Stoffer en blik
3. Zachte veger
4. Stofzuiger
5. Stofwisser
6. Plumeau
7. Borstel

Materialen per methode

Nat schoonmaken:

1. Werkdoekjes
2. Sprayflacon
3. Spons en zeem
4. Dweil/ mop
5. Watertrekker
6. Borstels
7. Schuurdoekjes/ sponsjes

Kleurensysteem

Blauw = interieur

Groen = vloeren

Geel = keuken

Rood = sanitair

Schoonmaakmiddelen

Samenstelling: zuur, alkalisch of neutraal

VET alkalisch

KALK zuur

GEVOELIGE MATERIALEN neutraal

Regels opruimen schoonmaakmaterialen

Maak materialen eerst schoon

Hang vochtige materialen op om te drogen

Zet materialen op dezelfde plaats terug

Ruim op een plaats waar onbevoegden niet bij kunnen

Opruimen meteen na gebruik

Meldt defecte materialen en voorzie ze van een label

Werkplanning hangt af van

1. Hoe groot de schoon te maken ruimte is
2. De inrichting van de schoon te maken ruimte
3. Hoe vuil de schoon te maken ruimte is
4. Welke middelen en materialen beschikbaar zijn
5. Wie het werk doet
6. Cliënten aanwezig zijn