Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Diapositive
Wat is een staatssecretaris?
A
Een soort onderminister.
B
Een minister met een eigen team van ambtenaren.
C
Een lid van de Tweede Kamer.
D
De leider van het kabinet.
Slide 14 - Quiz
Wie is het staatshoofd van Nederland?
A
De Koning
B
De minister-president
C
De staatssecretaris
D
De voorzitter van de Tweede Kamer
Slide 15 - Quiz
Wat is een belangrijke taak van de koning?
A
Het controleren van de Tweede Kamer.
B
Het voorlezen van de troonrede.
C
Het kiezen van de politici.
D
Het opstellen van de miljoenennota.
Slide 16 - Quiz
Waaruit bestaat het parlement?
A
De regering en het kabinet.
B
De Eerste Kamer en de koning.
C
De Eerste en Tweede Kamer.
D
De ministers en staatssecretarissen.
Slide 17 - Quiz
Wat zijn de hoofdtaken van het parlement? 1. Stemmen over wetsvoorstellen. 2. Ministers controleren. 3. Ministers en staatssecretarissen kiezen. 4. Wetten uitvoeren.
A
1 en 2.
B
1 en 3.
C
2 en 3.
D
3 en 4.
Slide 18 - Quiz
De leden van de Tweede Kamer worden …………………. gekozen. Wat is hier weggelaten?
A
indirect.
B
via verkiezingen voor de provincie.
C
door de bevolking.
D
door de Eerste Kamer
Slide 19 - Quiz
Welke uitspraken over de Eerste Kamer zijn juist? 1. De Eerste Kamer mag wetsvoorstellen veranderen. 2. De Eerste Kamer stemt als eerste over een wet. 3. De leden van de Eerste Kamer worden indirect gekozen. 4. Er zijn 75 Eerste Kamerleden.
A
1 en 2.
B
1 en 4.
C
2 en 3.
D
3 en 4.
Slide 20 - Quiz
Van wie krijgen de ministers de meeste steun?
A
De linkse partijen.
B
De rechtse partijen.
C
De coalitiepartijen.
D
De oppositiepartijen.
Slide 21 - Quiz
De bevolking kiest in de gemeente:
A
de burgemeester.
B
de leden van de gemeenteraad.
C
B en W.
D
de wethouders.
Slide 22 - Quiz
De burgemeester is de baas van:
A
de politie
B
de scholen
C
de ziekenhuizen
D
de opvang van asielzoekers
Slide 23 - Quiz
Wat betekent de afkorting B en W?
A
Burgerlijk Wetboek
B
Burgemeester en wethouders
C
Besluiten en wetten
D
Burgers en welzijn
Slide 24 - Quiz
Je kunt de landelijke politiek en de gemeentelijke politiek met elkaar vergelijken. Waar lijkt de gemeenteraad dan het meeste op?
A
De regering
B
De ministers
C
Het kabinet
D
Het parlement
Slide 25 - Quiz
Het dagelijks bestuur van de gemeente bestaat uit:
A
de burgemeester
B
de gemeenteraad
C
het college van B en W
D
de wethouders
Slide 26 - Quiz
De leden van de Provinciale Staten kiezen:
A
de ministers van de regering.
B
het parlement.
C
de leden van de Eerste Kamer
D
de burgemeesters van de gemeenten in de provincie.
Slide 27 - Quiz
Bij de provinciale verkiezingen kiest de bevolking ……………… Welke woorden zijn hier weggelaten?
A
de Gedeputeerde Staten.
B
de commissaris van de koning.
C
het dagelijks bestuur.
D
de Provinciale Staten.
Slide 28 - Quiz
Wat is een voorbeeld van het beïnvloeden van de politiek?
A
Klagen in de kroeg over wat er mis is in de samenleving.
B
Een sticker 'AZC, weg ermee!' plakken op je kastdeur.
C
Op sociale media handtekeningen verzamelen voor een skatepark.