2 vwo - directe rede

Welkom bij Nederlands!

Heb je je pen & schrift erbij?

1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom bij Nederlands!

Heb je je pen & schrift erbij?

Slide 1 - Diapositive

Vandaag
  • Uitleg Blok 5 Spelling Learnbeat 5.3B/ Boek blz. 241-242
  • Aan de slag met Donald & Katrien
  • Nakijken/ Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Doel


- Je kunt uitleggen wat de directe en de indirecte rede is.

- Je kunt een zin van directe naar indirecte rede veranderen en omgekeerd.

Slide 3 - Diapositive

DIRECTE / INDIRECTE REDE

Slide 4 - Diapositive

Learnbeat 5.3B/ boek blz. 241-242

Slide 5 - Diapositive

Directe rede
  • Je citeert iemand (=schrijft precies op wat iemand zegt).
  • Gebruik een dubbele punt om aan te geven dat er een citaat volgt.
  • Begin en eindig een citaat met een aanhalingsteken.
  • Een citaat begint altijd met een hoofdletter.
  • De punt, het vraagteken of het uitroepteken komt vóór het afsluitende aanhalingsteken.

Slide 6 - Diapositive

Voorbeeld
  • Jan zegt: 'Ik ben vreselijk moe.'
  • Nina roept: 'Ik ga niet naar bed!'
  • Janneke vraagt: 'Ga je mee naar het zwembad?'

Slide 7 - Diapositive

Je kunt de directe rede ook op de volgende manieren schrijven.
Wat valt je op?

  • 'Ben je te laat naar bed gegaan?', vraagt Jeroen.
  • 'En toch,' zei ik, 'ga ik liever gewoon lekker naar school.'
  • 'Het is koud', zei Bouke. 'Dat komt door de wind.'

Slide 8 - Diapositive

Wat valt op?

  • Als het citaat vooraan staat, gebruik je géén dubbele punt en sluit je niet af met een punt. Je gebruikt dan een komma achter het afsluitende aanhalingsteken.
  • Als het citaat onderbroken wordt, gebruik je komma's. 
  • Sluit de eerste zin af met een punt als er een nieuwe zin volgt. 

Slide 9 - Diapositive

Indirecte rede
  • Je vermeldt in jouw woorden wat iemand anders gezegd heeft.
  • Daarbij gebruik je de woordjes dat (zeggen)  / of (vragen).
  • Bij de indirecte rede gebruik je géén aanhalingstekens.

Slide 10 - Diapositive

Voorbeelden
  • Pieter beweert dat hij heel veel geld verdient met zijn bijbaantje.
  • Lianne vraagt zich af of hij zijn geld wel op een eerlijke manier verdient.


Slide 11 - Diapositive

Kay zei: 'Het is koud.'
A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 12 - Quiz

Bas zei dat zijn beltegoed op is.


A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 13 - Quiz

De tandarts vraagt waarom ik niet twee keer per dag mijn tanden heb gepoetst.


A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 14 - Quiz

'We naderen het station van Leiden', herhaalt de conducteur.

A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 15 - Quiz

'Harm is verliefd op mij!', tettert Noortje.

A
directe rede
B
indirecte rede

Slide 16 - Quiz

De meneer vroeg hoe laat het was.

Maak hier de directe rede van.

Slide 17 - Question ouverte

'Hé Gijs,' riep Lina, 'je hebt een acht voor je proefwerk Frans!'
Maak hier de indirecte rede van.

Slide 18 - Question ouverte

Viggo zei tegen Youri : ‘Ik ga even naar de kapper.’
Maak hier de indirecte rede van.

Slide 19 - Question ouverte

Werkblad Donald & Katrien

Slide 20 - Diapositive



Huiswerk
Learnbeat 5.3 Spelling: B Directe rede

Slide 21 - Diapositive

1. Benoem drie dingen die je in de les geleerd hebt.
2. Benoem twee dingen waar je meer over zou willen leren.
3. Stel één vraag over de les.

Slide 22 - Question ouverte