H3 - Unit 1, lesson 5

Learning Targets
I can:
- Describe a person in short, simple sentences
- Write about everyday aspects of my environment in connected sentences
- Explain when to use who, whose, whom, which and that
- Compare two things with each other
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 18 diapositives, avec diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Learning Targets
I can:
- Describe a person in short, simple sentences
- Write about everyday aspects of my environment in connected sentences
- Explain when to use who, whose, whom, which and that
- Compare two things with each other

Slide 1 - Diapositive

What are we going to do today?

- Reading in your book
- Riddle of the week
- Check the grammar hand-outs
- Grammar
- Grammar exercises

Slide 2 - Diapositive

Reading time!
Learning 
Target
- I can read a book and make a summary.
- I can read texts and answer questions.
What
Read your book or do ReadTheory
How
In silence
Time
10 minutes
Done?

Slide 3 - Diapositive

What question can you never answer yes to?

Slide 4 - Diapositive

Grammar
Learning Target
I can name the relative pronouns. 
I know how to use the relative pronouns. 
I can compare things with each other. 
What
Grammar explanation
How
The explanation will be shown on the board. The students will take notes. 
Time
15 minutes
Done?
make ex. 3, 4, 5, 6

Slide 5 - Diapositive

Relative pronouns
The relative pronouns die jullie moeten weten zijn:
Who, which, that, whose en whom. 

Slide 6 - Diapositive

Who
Je gebruikt who om te verwijzen naar personen. 
This is the boy who is always on his phone. 
My mum, who has been a teacher for years, has retired. 

Slide 7 - Diapositive

Which
Je gebruikt which om te verwijzen naar dieren en dingen. 
This is the dog which I got for my birthday.
The house, which has been my dreamhouse for years, is on sale.

Slide 8 - Diapositive

Who en which vervangen voor that
Je kunt who en which vervangen door that als het deel van de zin dat begint met who of which (de bijzin) weggelaten kan worden zonder dat de overgebleven zin onduidelijk wordt of de betekenis verandert.
Heel moeilijk allemaal
Simpelere regel: 
Je kunt who of which vervangen door that als er geen komma in de zin staat.
This is the cat which I got for my birthday - This is the cat that I got for my birthday.

Slide 9 - Diapositive

Who, which, that helemaal weglaten
Je kan who, which, that helemaal weglaten als een ander woord het onderwerp van de bijzin is. 
Ze kunnen ook weggelaten worden als je de bijzin nodig hebt omdat de rest van de zin anders onduidelijk wordt of de betekenis verandert (Er staat dan geen komma in de zin).
This is the dog which/that- got for my birthday (I = onderwerp)
This is the girl who/that helped me with my homework (the girl = onderwerp, dus who/that kan niet weggelaten worden)

Slide 10 - Diapositive

Whom
Met who verwijs je dus naar personen, maar na een voorzetsel gebruik je dan whom
The girl to whom you were talking to is my best friend. 

Het voorzetsel hoeft er niet perse voor te staan. Het kan ook verder op in de zin staan. In dat geval kan dan ook who (en that of helemaal niets, maar wel volgens die regels)
The girl who/whom/that you were talking to is my best friend. 

Slide 11 - Diapositive

Whose
Je gebruikt whose om terug te verwijzen naar personen, dieren en dingen. Dit is om bezit aan te tonen. 
That is the woman whose wallet got stolen.

Slide 12 - Diapositive

Comparisons
Dit hebben jullie al vanaf de eerste gehad. Hier een korte herhaling.

1 lettergreep
-er/-est
short - shorter - shortest
2 lettergrepen -y
-ier/iest
happy - happier - happiest
2 lettergrepen -er/ -le/ -ow
-er/-est
clever - cleverer-cleverest
2+ lettergrepen
more.... /most.....
beautiful - more beautiful- most beautiful

Slide 13 - Diapositive

Vergelijkingen
Onregelmatige vergelijkingen 
Sommige woorden hebben hele andere vormen. 
I am good at playing games on the computer, my sister is better than me, and my brother is the best
Leer deze uit je hoofd (blz. 51)

Slide 14 - Diapositive

Vergelijkingen
Soms kom je met vergelijkingen erachter dat iets net zo... is als het ander. Of wil je even simpel zeggen dat het niet net zo.... is als het ander. 
In dat geval gebruik je as.... as       Brian is as loud as Jayden.
of not as..... as        Jayden is not as loud as Brian. 

Slide 15 - Diapositive

Grammar
Learning Target
I can name the relative pronouns. 
I know how to use the relative pronouns. 
I can compare things with each other. 
What
Exercise 3, 4, 5 , 6
How
The explanation will be shown on the board. The students will take notes. 
Time
15 minutes
Done?
make ex. 3, 4, 5, 6

Slide 16 - Diapositive

Writing
Learning Target
I can describe people in short, simple sentences. 
I can write about everyday aspects of my environment in connected sentences.
What
Make ex 1, 2, 7 to 13
How
In your book
Time
15 minutes
Done?
ReadTheory

Slide 17 - Diapositive

Learning Targets
I can:
- Describe a person in short, simple sentences
- Write about everyday aspects of my environment in connected sentences
- Explain when to use who, whose, whom, which and that
- Compare two things with each other

Slide 18 - Diapositive