Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Oefenvragen
Basiskennis testen
Inzichtelijk maken wat je wel of niet weet
Slide 1 - Diapositive
Tussen welke j Wereldoorlogen?
A
1900-2000
B
1940-1945
C
1900-1950
D
1919-1939
Slide 2 - Quiz
Wat zijn de jaartallen die horen bij het Interbellum. (vul in: jaartal-jaartal)
Slide 3 - Question ouverte
Wat is de beste omschrijving van het begrip genocide
A
holocaust
B
vermoorden van ongewenste personen
C
massamoord
D
gepland uitroeien van een bevolkingsgroep / volkenmoord
Slide 4 - Quiz
Hoelang duurde de bezetting in Nederland
A
4 jaar
B
5 jaar
C
6 jaar
D
7 jaar
Slide 5 - Quiz
Sommige Duitsers dachten dat de regering in 1918 verraad pleegde door de Duitse legerleiding op te dragen om zich over te geven. Hoe heet deze gedachte (die niet klopte)?
A
Verraad van Versailles
B
Dolkstootlegende
C
Weimarlegende
D
Daweslegende
Slide 6 - Quiz
Deze afbeeldingen gaan over:
A
Hyperinflatie
B
Staatsgreep
C
Demilitarisatie
D
Dolkstootlegende
Slide 7 - Quiz
Uit welke groep komt de dolkstootlegende?
A
leger
B
communisten
C
katholieken
D
conservatieven
Slide 8 - Quiz
De Dolkstootlegende:
A
was populair in het Franse leger
B
legde de schuld voor het verliezen van de oorlog bij de VS
C
was een verdraaiing van de geschiedenis
D
werd door Hitler afgewezen
Slide 9 - Quiz
Wat is de dolkstootlegende
A
Complottheorie dat de Duitsers de oorlog niet hadden verloren als ze door hadden gevochten
B
Complottheorie dat de Duitse legerleiding ontvoerd was door de Fransen
C
Complottheorie dat de Duitse ministers de vrede sloten zonder overleg met de legerleiding
D
Complottheorie dat de Duitse legerleiding de vrede had getekend zonder overleg met de Duitse Keizer
Slide 10 - Quiz
De nieuwe naam van Duitsland werd in 1919...
A
Deutschland
B
Die Heimat
C
Weimar Republiek
D
Het Derde Rijk
Slide 11 - Quiz
Wie had de macht in de Republiek van Weimar?
A
Een keizer
B
Het parlement
C
Een dictator
D
Een koning
Slide 12 - Quiz
In welk jaar mocht de Republiek van Weimar lid worden van de volkenbond?
A
1919
B
1923
C
1924
D
1926
Slide 13 - Quiz
Welk verdrag moest Duitsland na de Eerste Wereldoorlog tekenen?
A
Verdrag van München
B
Verdrag van Parijs
C
Verdrag van Versailles
D
Verdrag van Münster
Slide 14 - Quiz
De nationaalsocialisten vonden het Verdrag van Versailles zeer rechtvaardig voor Duitsland
A
waar
B
niet waar
Slide 15 - Quiz
Duitsland kreeg in het Verdrag van Versailles alle schuld van de Eerste Wereldoorlog
A
Waar
B
Niet waar
Slide 16 - Quiz
Wat hoort bij het verdrag van Versailles?
A
Frankrijk moet grondgebied inleveren
B
Duitsland moest herstelbetalingen betalen
C
Duitsland mag een groot leger hebben
D
Frankrijk krijgt de kolonies van Duitsland
Slide 17 - Quiz
Welke bepaling was niet in het Verdrag van Versailles opgenomen?
A
De omvang Duitse leger
B
De hoogte herstelbetaling
C
Duitsland moest koloniën en grondgebied afstaan
D
De straf Duitse generaals
Slide 18 - Quiz
Welke probleem tijdens de Weimar Republiek zie je op de afbeelding?
A
Hitler aan de macht
B
Hyperinflatie
C
Dolkstootlegende
D
Vrede van Versailles
Slide 19 - Quiz
Wat is inflatie?
A
Snelle waardevermeerdering van geld
B
Snelle waardevermindering van geld
C
beurskrach
D
economische crisis
Slide 20 - Quiz
De inflatie in de Republiek van Weimar was een gevolg van:
A
De bierkellerputsch van Hitler
B
De beurskrach
C
Het bijdrukken van geld om de herstelbetalingen te kunnen betalen
D
de dolkstootlegende
Slide 21 - Quiz
Wat was een oorzaak van de ontwikkeling die je op het plaatje hiernaast ziet?
A
De afschaffing van de parlementaire democratie in Duitsland.
B
De bepalingen van het Verdrag van Versailles.
C
De beurskrach op Wallstreet in de Verenigde Staten.
D
De oprichting van de Republiek van Weimar.
Slide 22 - Quiz
Bij welke partij sloten o.a. generaal Ludendorf en Adolf Hitler zich aan
A
NSB
B
SDAP
C
Spartakisten
D
NSDAP
Slide 23 - Quiz
Wat was de Bierkellerputsch?
A
communistische revolutie
B
staatsgreep van Mussolini
C
staatsgreep van de nazi's
D
schoonmaken van de bierkelder
Slide 24 - Quiz
In dit jaar doet Hitler een mislukte staatsgreep en moet hij de gevangenis in
A
1919
B
1923
C
1929
D
1933
Slide 25 - Quiz
Vanuit welk land werd het Dawesplan opgezet?
A
Frankrijk
B
Verenigde Staten
C
Duitsland
D
Groot- Brittannië
Slide 26 - Quiz
Bij welk jaartal hoort het begrip Dawesplan?
A
1917
B
1919
C
1923
D
1933
Slide 27 - Quiz
Door het Dawesplan
A
Werd de westgrens van Duitsland definitief erkend
B
Kwamen er leningen uit de VS beschikbaar
C
beloofden de Europese landen geen aanvalsoorlog te starten.
D
raakte de economie van Duitsland in een diepe crisis
Slide 28 - Quiz
Wat was het gevolg van het Dawesplan?
A
massale werkloosheid
B
opkomst van Hitler en NSDAP
C
verbeterde economische situatie
D
hyperinflatie
Slide 29 - Quiz
Wat houdt het Dawesplan in?
A
Duitsland krijgt lening van VS voor o.a. herstelbetalingen
B
Duitsland begint weer met het betalen van herstelbetalingen
C
Frankrijk en Engeland verlagen de herstelbetalingen
D
Frankrijk en Engeland geven Duitsland uitstel van de herstelbetalingen
Slide 30 - Quiz
Waardoor gaat het tussen 1924 en 1929 wel goed met Duitsland?
A
Door de staatsgreep van Hitler
B
Door de hyperinflatie
C
Door het verdrag van Versailles
D
Door het Dawesplan
Slide 31 - Quiz
A. Bezetting Ruhrgebied B. Dawesplan C. Inflatie in Duitsland D. Verdrag van Locarno
A
C D B A
B
B C A D
C
C A B D
D
D C A B
Slide 32 - Quiz
Het verdrag van Locarno is:
A
Frankrijk trekt de troepen terug uit het Ruhrgebied
B
Verdrag uit 1925 tussen Duitsland, Frankrijk en België waarin Duitsland de grenzen van het Verdrag van Versailles erken
C
Duitsland hoeft minder land terug te geven dan afgesproken bij het Verdrag van Versailles
D
Afspraak over het terugbetalen van het Dawesplan aan de V.S.
Slide 33 - Quiz
De beurskrach vond plaats in
A
1929
B
1930
C
1931
D
1933
Slide 34 - Quiz
Wat is geen van de oorzaken van de Beurskrach?
A
Duitsland heeft te grote schulden
B
Amerikanen lenen te veel
C
Amerikanen verkopen massaal hun aandelen
D
Amerikanen kochten massaal aandelen
Slide 35 - Quiz
Wat was een directe oorzaak voor de beurskrach?
A
'Live now, pay later'
B
overproductie
C
achterblijvende lonen
D
Het massaal verkopen van aandelen
Slide 36 - Quiz
1 Amerikanen kochten veel producten op krediet. 2 De Amerikaanse crisis sloeg over naar de rest van de wereld. 3 De lopende band werd geïntroduceerd in fabrieken. 4 De vraag naar consumptiegoederen steeg. 5 Luxeartikelen werden goedkoper. 6 Op Wall Street vond een beurskrach plaats. 7 Veel Duitsers vestigden hun hoop op Hitler en stemden op de NSDAP. Welke onderstaande zin is ONJUIST?
A
Feit 5 is een gevolg van feit 3.
B
Feit 1 is een directe oorzaak van feit 6.
C
Feit 5 is een directe oorzaak van feit 4.
D
Feit 7 is een gevolg op langere termijn van feit 2.
Slide 37 - Quiz
Wat is GEEN oorzaak voor het ontstaan van de economische crisis in de Verenigde Staten in de jaren '30?
A
Veel mensen hadden producten en aandelen gekocht met geleend geld
B
Producenten konden niet aan de grote vraag naar producten voldoen
C
Mensen verkochten na de beurskrach in paniek hun aandelen
D
Amerikanen hadden onverstandige leningen afgesloten
Slide 38 - Quiz
A. Rijksdagbrand B. Hitler rijkskanselier C. verkiezingen 1933 D. Machtigingswet
A
A B D C
B
B D C A
C
D A C B
D
C B A D
Slide 39 - Quiz
In 1933 kwam er een einde aan de Republiek van Weimar omdat