3 juni

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Vragen cultuurtekst
  • Grammatica Serie 6
  • Tekst 6A
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
GrieksMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Wat doen we vandaag?
  • Vragen grammatica?
  • Vragen cultuurtekst
  • Grammatica Serie 6
  • Tekst 6A

Slide 1 - Diapositive

Vragen grammatica?

Slide 2 - Question ouverte

Geen vragen (meer)?
  • Maak maar twee rijtjes.... 

Slide 3 - Diapositive

Vragen cultuurtekst
  • Welke burgerrechten hadden vrouwen? 
  • hoe heet een formele afspraak tussen de bruidegom en de voogd?
  • waar bestond de bruidsschat uit?
  • hoe kon een vrouw kiezen om te scheiden?
  • Wanneer was de Peloponnische oorlog?
  • Waarom is het niet heel bekend hoe vrouwen huwelijken ondergingen? 
  • Hoe oud was een meisje als ze werd uitgehuwelijkt?
  • Waarvoor zijn echtgenotes volgens Apollodoros?

Slide 4 - Diapositive

Vragen cultuurtekst
  • Waarom kregen later jongens in Athene ook Atheens burgerrecht met alleen een Atheense vader?
  • Wie was na de vader de voogd van een meisje?
  • Wat is een hedna?
  • Wanneer was een huwelijk een wettelijk huwelijk in Athene?
  • Wat gebeurde er als de man het geld van de bruidschat niet direct terug kon betalen aan de familie?
  • Hoe heet de formele afspraak tussen de bruidegom en de voogd?

Slide 5 - Diapositive

Vragen cultuurtekst

Slide 6 - Diapositive

ὁ κατήγορος λέγει ὅτι οὐ δικαίως λαμβάνω τὸ παρὰ τῆς πόλεως ἀργύριον.

Slide 7 - Question ouverte

εἶδεν γάρ με ἐφ’ ἵππον ἀναβαίνοντα καὶ διὰ
τοῦτο νομίζει με οὐκ ἀδύνατον εἶναι.

Slide 8 - Question ouverte

πρὸς δὲ τούτῳ λέγει με τέχνην τινὰ ἐπίστασθαι καὶ ἄνευ τοῦ ἀργυρίου τούτου δύνασθαι ζῆν.

Slide 9 - Question ouverte

ἀλλ’, ὦ βουλή, ψεύδεται, ὡς ἐγὼ ἀποδείξω.

Slide 10 - Question ouverte

ὑμεῖς δήπου πάντες γιγνώσκετε, οἷος ὁ βίος μου τυγχάνει ὤν· ὅμως δὲ ἀποδείξω.

Slide 11 - Question ouverte

ἐμοὶ γὰρ ὁ μὲν πατὴρ κατέλιπεν οὐδέν· τὴν δὲ μητέρα ἀεὶ ἔθρεψα μέχρι τῆς τελευτῆς·

Slide 12 - Question ouverte

παῖδες δέ μοι οὔπω εἰσὶν οἵ με θεραπεύειν
δύνανται.

Slide 13 - Question ouverte

ἡ δὲ τέχνη μικρὸν ὠφελεῖ, ἀλλὰ αὐτὸς μὲν ἤδη χαλεπῶς ἐργάζομαι αὐτήν, τὸν δὲ διαδεξόμενον οὔπω δύναμαι εὑρίσκειν.

Slide 14 - Question ouverte

ἀργύριον δὲ ἄλλο μοι οὐκ ἔστιν πλὴν τούτου.

Slide 15 - Question ouverte

διὰ τοῦτο οὖν οὐ δίκαιόν ἐστιν ὑμᾶς ἀφαιρεῖσθαι αὐτό.

Slide 16 - Question ouverte

A: Accusativus cum Infinitivo (1)
  • a a hem b mij
  • b a komen b roepen
  • c a de ‘hem’ b de ‘mij’
  • d a ik zie dat hij komt b hoorde jij niet dat ik riep?
  • e onderwerp in de bijzin met ‘dat’
  • f infinitivus wordt persoonsvorm in de bijzin met ‘dat’

Slide 17 - Diapositive

ἀκούετε δή, ὦ βουλή, καὶ μὴ θορυβεῖτε.

Slide 18 - Question ouverte

ὅτε γὰρ νέος ἔτι ἦ, τὸ ἀργύριον παρ’ ὑμῶν ἀεὶ ἐλάμβανον.

Slide 19 - Question ouverte

τί νῦν ἀφελέσθαι βούλεσθε;

Slide 20 - Question ouverte

καὶ γὰρ ἄτοπόν ἐστιν ὑμᾶς τότε μὲν παρέχειν τὸ ἀργύριον, νῦν δὲ πάλιν ἀφελέσθαι βούλεσθαι.

Slide 21 - Question ouverte

ἀλλὰ καὶ ὁ κατήγορος αὐτὸς τὴν πενίαν μου ἐπέδειξε σαφῶς.

Slide 22 - Question ouverte

ὅτε γὰρ τὰ Διονύσια ἦν, τοῦτον χορηγεῖν ἔδει, οὐκ ἐμέ.

Slide 23 - Question ouverte

ἄλλως δ’, ἐγὼ ἂν προυκαλεσάμην αὐτὸν εἰς ἀντίδοσιν καὶ οὗτος δεκάκις ἂν εἵλετο χορηγῆσαι μᾶλλον ἢ ἀντιδοῦναι ἅπαξ.

Slide 24 - Question ouverte

δῆλον οὖν ἐστιν, ὅτι οὗτος πλούσιός ἐστιν, ἐγὼ δ’ οὔ.

Slide 25 - Question ouverte

A: Accusativus cum Infinitivo (2)
  • a νομίζει με οὐκ ἀδύνατον εἶναι
  • λέγει με ... ἐπίστασθαι καὶ ... δύνασθαι
  • οὐ δίκαιόν ἐστιν ὑμᾶς ἀφαιρεῖσθαι
  • ἄτοπόν ἐστιν ὑμᾶς ... παρέχειν, ... βούλεσθαι
  • ἔδει τοῦτον χορηγεῖν

Slide 26 - Diapositive

A: Accusativus cum Infinitivo (2)
  • b hij denkt dat ik niet invalide ben
  • hij zegt dat ik ken … en dat ik kan …
  • het is niet rechtvaardig dat jullie afnemen
  • het is vreemd dat jullie … geven, … dat jullie … willen
  • het was nodig dat hij het koor bekostigde

Slide 27 - Diapositive

C. Bijwoord
  • 1 a ἀεί r. 8, 16
  • οὔπω r. 9, 12
  • ἤδη r. 11
  • ἔτι r. 15
  • νῦν r. 16, 17
  • τότε r. 17
  • 1 b a bijwoord b bijvoeglijk naamwoord 

Slide 28 - Diapositive

6.A Συμβουλή
  • 1 a op het feit dat de aangeklaagde paardrijdt, en dat hij een vak uitoefent
  • b nee, hij trekt ook de conclusies dat de aangeklaagde dus niet invalide is en dat hij de uitkering niet nodig heeft voor zijn levensonderhoud
  • 2 a ptc. praes. act., acc. ev mnl.
  • b bijvoorbeeld: hij zag me bestijgen; hij zag dat ik besteeg

Slide 29 - Diapositive

6.A Συμβουλή
  • 3 opwekken van medelijden; laten zien dat hij een fatsoenlijke man is; de lachers op zijn hand krijgen (οὔπω)
  • 4 a met οὐδέν achteraan komt het sterker aan bij de toehoorder door het verrassingseffect.
  • b met puntjes erachter: οὐδέν… of … οὐδέν
  • c παῖδες δέ μοι οὔπω εἰσίν r. 9

Slide 30 - Diapositive

6.A Συμβουλή
  • 5 a Volgens de tekst van de wet (‘zodat ze geen enkele arbeid kunnen verrichten’) is dit al te veel en zou hij geen recht hebben op een uitkering.
  • b de opbrengsten zijn te gering om van te leven, ἀργύριον δὲ ἄλλο μοι οὐκ ἔστιν πλὴν τούτου
  • 6 bijvoorbeeld: situatie kan sinds de jeugd veranderd zijn; er kan een andere wet gekomen zijn

Slide 31 - Diapositive

6.A Συμβουλή
  • 7 bijvoorbeeld: misschien is hij niet rijk genoeg om een koor te bekostigen, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat hij zo weinig heeft dat hij voor een uitkering in aanmerking komt

Slide 32 - Diapositive

6.A Oefening 1
  • 1 ja
  • 2 nee
  • 3 ja
  • 4 nee
  • 5 nee

Slide 33 - Diapositive

6.A Oefening 1
  • 6 ja
  • 7 nee
  • 8 ja
  • 9 nee 
  • 10 ja

Slide 34 - Diapositive

6.A Oefening 2
  • 1 εἶναι De aanklager zegt dat ik vermogend ben.
  • 2 ψεύδεται De aanklager liegt.
  • 3 βούλεσθε Mannen, waarom willen jullie niet luisteren.
  • 4 προβαίνειν Het was nodig dat wij verder gingen./ Wij moesten verder gaan.
  • 5 ὤν Mijn leven is nu eenmaal moeilijk.
  • 6 πείθεσθαι Het is noodzakelijk dat de kinderen hun vaders gehoorzamen.

Slide 35 - Diapositive

6.A Oefening 3
  • 1 a.c.i. (acc. ἔμ’) De aanklager beweerde dat ik het geld van de stad ten onrechte krijg.
  • 2 a.c.i. (acc. τὸν ἄνδρα) Ik zeg dat de man liegt.
  • 3 na δύναμαι Ik kan niet leven zonder het geld.
  • 4 na βούλεσθε Waarom willen jullie hem geloven?

Slide 36 - Diapositive

6.A Oefening 3
  • 5 als znw. Het weven was werk van vrouwen.
  • 6 a.c.i. (acc. ὑμᾶς) Het is niet rechtvaardig dat jullie mij het geld niet willen geven.
  • 7 a.c.i. (acc. τοὺς πλουσίους πολίτας) Het is nodig dat de rijke burgers die dingen verzorgen. 

Slide 37 - Diapositive

Opdracht bij de tekst
  • Kleur in elke zin:
  • De persoonsvorm.
  • Andere werkwoordsvormen in een andere kleur.
  • Alle Nominativi in een andere kleur.
  • Alle directe en indirecte objecten ieder in een andere kleur.
  • (Dus: lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp).

Slide 38 - Diapositive

Aan het werk.
  • Leer de woordjes en grammatica t/m 6A
  • Kleur 6A, t/m 10
  • Vertaal 6A, t/m 5


Dit is ook huiswerk!

Slide 39 - Diapositive