H1d leesvaardigheid week 11 les 2

timer
15:00
Dit geldt ook voor degenen die de les online volgen.
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

timer
15:00
Dit geldt ook voor degenen die de les online volgen.

Slide 1 - Diapositive

Lezen

Slide 2 - Diapositive

Wat is hier fout?

Slide 3 - Question ouverte

Lesdoelen
Ik kan / weet:

  • tekstverbanden herkennen aan de hand van signaalwoorden.
  • chronologische, opsommende, tegenstellende en toelichtende verbanden in een tekst herkennen.

Slide 4 - Diapositive

Vorige week
Tekstsoorten en -doelen

Een schrijver heeft een doel met een tekst; hij wil daar iets mee bereiken.
Daarvoor gebruikt hij een soort tekst.

Slide 5 - Diapositive

Tekstdoelen en -soorten

Slide 6 - Diapositive


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Amuseren
C
Activeren
D
Overhalen

Slide 7 - Quiz


Tekstdoel?
A
Informeren
B
Activeren
C
Amuseren
D
Overtuigen

Slide 8 - Quiz

Een krantenartikel is een
A
tekstsoort
B
tekstdoel

Slide 9 - Quiz

Slide 10 - Lien

Slide 11 - Diapositive

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'ook'?
A
Concluderend tekstverband
B
Tijdsvolgorde tekstverband
C
Redengevend tekstverband
D
Opsommend tekstverband

Slide 12 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord 'binnenkort'?
A
chronologisch tekstverband
B
opsommend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
toelichtend tekstverband

Slide 13 - Quiz

Signaalwoord ’zoals’ verwijst naar een
A
samenvattend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
opsommend tekstverband

Slide 14 - Quiz

Signaalwoord ’bovendien’ verwijst naar een
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
redengevend tekstverband

Slide 15 - Quiz

Opdracht maken 
Werkboekje leesvaardigheid blz. 15 t/m 18 (online versie)
blz. 16 t/m 19 (papieren versie)
maken opdracht 1 t/m 3 (ook huiswerk)

Als je klaar bent, lever je deze opdrachten in via Teams - opdrachten.
Degenen die het huiswerk al hebben ingeleverd, krijgen een andere opdracht.

Degenen die via Teams deze les volgen, mogen nu deze online les verlaten en zelfstandig aan het huiswerk beginnen. Om 9.15 uur moet je terug in de online les zijn. Dan kijken we de opdrachten samen na.
timer
15:00

Slide 16 - Diapositive

Nakijken 
Opdracht 1 t/m 3
blz. 16 t/m 19

Slide 17 - Diapositive

Tekstdoel?

A
informeren
B
activeren
C
overtuigen
D
amuseren

Slide 18 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord ’bijvoorbeeld’?
A
samenvattend tekstverband
B
toelichtend tekstverband
C
tegenstellend tekstverband
D
opsommend tekstverband

Slide 19 - Quiz

Het regent, maar toch schijnt de zon.
A
opsommend tekstverband
B
chronologisch verband
C
tegenstellend tekstverband
D
samenvattend verband

Slide 20 - Quiz

Welk tekstverband herken je in
deze zin?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 21 - Quiz

Bij welk tekstverband hoort het signaalwoord ’verder’?
A
opsommend tekstverband
B
tegenstellend tekstverband
C
chronologisch tekstverband
D
redengevend tekstverband

Slide 22 - Quiz

Hij heeft een elektrische fiets, zodat hij sneller op school is.
Welk signaalwoord staat in deze zin?
A
op
B
sneller
C
zodat
D
fiets

Slide 23 - Quiz

Hij gebruikt zijn paraplu om niet nat te worden in de regen.
Welk tekstverband?
A
vergelijkend verband
B
samenvattend verband
C
doel-middel verband
D
opsommend verband

Slide 24 - Quiz

Dit was een lang verhaal over de diefstal. Al met al een hele vervelende gebeurtenis.

Welk(e) signaalwoord(en) staat/staan in deze zin?
A
al met al
B
hele
C
lang verhaal
D
al

Slide 25 - Quiz

Ingezonden brief is een
A
Tekstdoel
B
Tekstsoort
C
Tekstvorm

Slide 26 - Quiz

Is 'informeren' een tekstdoel of een tekstsoort?
A
Tekstsoort
B
Tekstdoel
C
Beide
D
Geen van beide

Slide 27 - Quiz

Ik heb de toets goed geleerd, maar kreeg een laag cijfer
A
Maar = signaalwoord voor opsomming
B
Maar = signaalwoord voor tegenstelling
C
Maar = signaalwoord voor voorbeeld
D
Maar = signaalwoord voor toets

Slide 28 - Quiz

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 29 - Quiz

Huiswerk week 11:
Inleveren vrijdag 19-03 via Teams opdrachten
(vandaag dus!)

blz. 15 t/m 18 (of blz. 16 t/m 19)
maken opdracht 1 t/m 3

Slide 30 - Diapositive