1 + 2: Eigenschappen doorgeven

Blok 8: Erfelijkheid
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Blok 8: Erfelijkheid

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Waar jouw erfelijke beschrijving zit;
  • Hoe de eigenschappen op de chromosoom liggen/zitten;
  • Waardoor je op je ouders lijkt;
  • Of alle eigenschappen erfelijk zijn.

Slide 2 - Diapositive

Cel
Celkern
Chromosoom

Slide 3 - Diapositive

Waar zit jouw bouwbeschrijving?
  • Chromosomen: draden in de kern van elke cel.
  • Chromosomen bestaan uit DNA.

  • Je hebt 23 chromosomenparen, 23 van je vader en 23 van je moeder. Er zitten dus 46 chromosomen in elke cel.

  • Alle chromosomen samen noem je het genoom.


Slide 4 - Diapositive

Waar bevinden zich chromosomen?
A
Celmembraan
B
Celkern
C
Cytoplasma
D
Vacuole

Slide 5 - Quiz

Wat is een chromosoom?

Slide 6 - Question ouverte

Waar zit jouw bouwbeschrijving?
Chromosomenparen: 23 dubbelen = 46 chromosomen in elke cel!!

Slide 7 - Diapositive

Hoeveel chromosomen heeft een huidcel van een mens?
A
47
B
23
C
46
D
45

Slide 8 - Quiz

DNA
  • DNA: stof waaruit je chromosoom bestaat
  • DNA bevat alle informatie om jou te maken
  • De informatie op het DNA is verdeeld in stukjes: de genen. Bijv voor haarkleur, oogkleur, etc.

Slide 9 - Diapositive

Gen
Celkern
DNA
Chromosomen

Slide 10 - Question de remorquage

Slide 11 - Vidéo

Waardoor lijk je op je ouders?

  • In voortplantingscellen  zitten 23 chromosomen.

  • Wanneer de kern van de eicel en de kern van de zaadcel (de bevruchting) samensmelten, heb je 2 x 23 = 46 chromosomen. 
  • Je krijgt dus de helft van de chromosomen van je vader en de helft van je moeder. Omdat de eigenschappen in deze chromosomen zitten lijk je dus op je ouders.

Slide 12 - Diapositive

Gewone cel
Eicel
Zaadcel
Gewone cel
Bevruchting
Bevruchte eicel

Slide 13 - Question de remorquage

Waarom hebben voortplantingscellen maar 23 chromosomen?

Slide 14 - Question ouverte

Ben je een jongen of een meisje?

  • Je hebt dus 46 chromosomen en 23 chromosoomparen.

  • 22 van deze paren zijn nagenoeg hetzelfde.
  • Het 23e paar kan twee vormen hebben: een X-vorm en een Y-vorm.
  • XX = het een vrouw.
  • XY = het een man.

  • De X en Y chromosomen noem je geslachtschromosomen.

Slide 15 - Diapositive

Jongen of Meisje

Slide 16 - Diapositive

De zaadcel bepaalt of de baby een jongen of een meisje wordt
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quiz

Hoe zitten de eigenschappen op de chromosomen?
  • Het stukje DNA dat informatie geeft voor een eigenschap => gen.
  • De invulling voor een gen oogkleur, kan variëren (blauw, groen, bruin).
  • Zo'n variant heet een allel

Slide 18 - Diapositive

Gen & Allel

Slide 19 - Diapositive

Er bestaat een gen haarkleur. Noem minstens 3 bijbehorende allelen.

Slide 20 - Question ouverte

Heb je al je eigenschappen van je ouders geërfd?

  • Eigenschappen als oog- en huidskleur worden door je chromosomen (dus je DNA) bepaald.  Dit zijn erfelijke eigenschappen.

  • Ergens heel erg goed in zijn, zoals voetbal is gedeeltelijk erfelijk. Dit noem je aanleg.

  • Niet erfelijke eigenschappen worden bepaald door invloeden vanuit je omgeving.

Slide 21 - Diapositive

Genotype vs Fenotype
  • Genotype => de informatie op je genen.

  • Fenotype => dat wat je ziet van een eigenschap, blauwe ogen of blond haar. 

Slide 22 - Diapositive

Huidskleur
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 23 - Quiz

Paars haar hebben.
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 24 - Quiz

Een litteken
A
Erfelijk
B
Niet-erfelijk
C
Aanleg

Slide 25 - Quiz

genotype
Fenotype
XY chromosomen
kan niet veranderen!
is erfelijk
kan tijdens het leven veranderen
is niet overerfbaar
een litteken
Is niet altijd zichtbaar

Slide 26 - Question de remorquage

Waarom bruine of blauwe ogen?
  • Eigenschappen van jouw lichaam staan beschreven op je chromosomen.

  • In totaal heb je 46 chromosomen per cel (behalve geslachtscel). 

Slide 27 - Diapositive

Informatie op de genen
  • Het genotype van de moeder => blauw allel en blauw allel.

  • Het genotype van de vader => bruin allel en bruin allel.

  • Het genotype van het kind => blauw allel en bruin allel.

Slide 28 - Diapositive

Heterozygoot & Homozygoot
  • Homozygoot: twee dezelfde allelen.

  • Heterozygoot: twee verschillende allelen.

Slide 29 - Diapositive

Welke personen zijn heterozygoot voor de eigenschap: oogkleur?

Slide 30 - Question ouverte

Welke personen zij homozygoot voor de eigenschap: oogkleur?

Slide 31 - Question ouverte

Slide 32 - Diapositive

Heterozygoot
  • Alle kinderen van dit stel zijn heterozygoot en hebben bruine ogen.

  • Bruine ogen zijn dominant. Bruin overheerst over blauwe ogen. 

Slide 33 - Diapositive

Dominant & Recessief
  • Dominant: overheersende allel.
  • Recessief: onderdrukte allel.



  • Ofwel, wanneer je heterozygoot blauw/bruin bent, zal je bruine ogen krijgen. 

Slide 34 - Diapositive

Kruisingen met verschillende allelen
  • Dominante allelen geven we altijd weer met een hoofdletter zoals A
  • Recessieve allelen geven we altijd weer met een kleine letter zoals a
  • Heb je van je vader een dominant allel A en je moeder een recessief allel a dan is het genotype voor dat gen: Aa
  • Welk allel in de voortplantingscellen komt is willekeur!
  • Stel je hebt een bevruchting met een persoon die ook Aa heeft => Dan krijg je deze kruising: Aa x Aa
  • Welke allel wordt doorgegeven is zowel bij vader als moeder willekeur dus 50%.



Slide 35 - Diapositive

Huiswerk
Biologie Zelf Doen: vraag 1 t/m 4.

Vragenboekje: paragraaf 1 + 2.

Slide 36 - Diapositive