Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
1. Cursus 3: Fictie.
2. Klassikaal door paragraaf 1 heen.
3. Oefenvragen in LessonUp.
4.Uitleg perspectief
5. Opdrachten maken
Wat gaan wevandaag doen?
Slide 1 - Diapositive
Je weet wat de begrippen 'setting' en 'sfeer' betekenen.
Je kunt de setting en sfeer van een verhaal beschrijven.
Lesdoelen
Slide 2 - Diapositive
Slide 3 - Diapositive
Setting en sfeer
Verhalen spelen zich af in een bepaalde setting. De setting bestaat uit de plaats, tijd en omstandigheden die de achtergrond vormen waartegen het verhaal zich afspeelt.
Plaats, bijvoorbeeld in een bepaald land, in een stad of in een dorp, in een restaurant, op school.
Tijd, bijvoorbeeld heden (tegenwoordig), verleden, toekomst, een specifiek jaar of seizoen.
Omstandigheden: bijvoorbeeld oorlog, zombie-uitbraak, sneeuwstorm, vakantie.
Slide 4 - Diapositive
De plaats, tijd en omstandigheden zijn
samen vaak heel bepalend voor de sfeer van een
verhaal. De sfeer kan bijvoorbeeld griezelig,
dreigend, benauwend, kil, geheimzinnig,
ontspannen, verveeld, romantisch of
onbezorgd zijn.
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Vidéo
Wat kun je zeggen over de plaats van het verhaal? Gebruik steekwoorden.
Slide 7 - Carte mentale
Noteer in steekwoorden in welke tijd dit verhaal zich afspeelt. Noem voorbeelden.
Slide 8 - Question ouverte
Wat kun je zeggen over de omstandigheden van het verhaal? Gebruik steekwoorden.
Slide 9 - Carte mentale
Welke drie zaken bepalen de setting en sfeer in een verhaal?
Slide 10 - Question ouverte
Slide 11 - Diapositive
Aan het werk
Huiswerkopdracht
(Af)maken:
Cursus 3 Fictie, §1 Setting en sfeer.
Opdracht 2 en 3 op blz. 63-65.
Slide 12 - Diapositive
Cursus 3 Fictie § 2 Perspectief
Slide 13 - Diapositive
Leerdoel:
Je leert verschillende soorten perspectief herkennen in een verhaal of boek.
Slide 14 - Diapositive
Vertelperspectief
'Perspectief' is een punt van waaruit iemand naar iets kijkt.
Als je een verhaal leest, dan bekijk je alles vanuit een bepaalde persoon. Dit heet het 'vertelperspectief'.
Slide 15 - Diapositive
Ik-perspectief
Als alles wordt verteld door een persoon in de ik-vorm, is er een ik-perspectief.
Vooral bij het ik-perspectief kun je zo goed meeleven met de hoofdpersoon, dat het bijna lijkt alsof jij zelf de hoofdpersoon bent.
Voorbeeld:
'Ik heb zo'n honger. Ik heb al dagen niet meer gegeten. Het is warm en ik zweet heel erg. Wat is er met me gebeurd? Hoe lang lig ik hier al? En waar is mijn broer gebleven?'
Slide 16 - Diapositive
hij-/zij-perspectief:
Als de gebeurtenissen heel nadrukkelijk gaan over een bepaalde persoon en worden verteld in de hij- of zij-vorm is er een hij-/zij-perspectief.
voorbeeld:
Joop liep op een regenachtige avond door het donkere bos. In de verte zag hij een lichtje verschijnen. 'Wat zou dat zijn?' dacht hij. Joop liep verder.
Slide 17 - Diapositive
Voorbeeld:
Terwijl het geluid steeds harder werd, begon ik nu toch echt ongerust te worden. Wat zou er toch aan de hand kunnen zijn? Langzaam liep ik de trap af in de richting van de deur.
Slide 18 - Diapositive
Wat is het vertelperspectief ?
A
ik-vertelperspectief
B
hij-/zij-vertelperspectief
Slide 19 - Quiz
Voorbeeld:
Langzaam liep de man de trap af. 'Wat zou er toch aan de hand zijn?' dacht hij terwijl hij langzaam naar de voordeur liep.
Slide 20 - Diapositive
Wat is het vertelperspectief ?
A
ik-vertelperspectief
B
hij-/zij-vertelperspectief
Slide 21 - Quiz
Kijk naar de tekst ''Trash'' in het boek (blz 66) Wie vertelt het verhaal?
Slide 22 - Question ouverte
Wat is dus het vertelperspectief ?
A
ik-vertelperspectief
B
hij-/zij-vertelperspectief
Slide 23 - Quiz
Perspectief
Slide 24 - Diapositive
Slide 25 - Diapositive
Slide 26 - Diapositive
schooltv.nl
Slide 27 - Lien
Boek blz. 66
Lees de tekst en maak daarna opdracht 1 en 2.
Slide 28 - Diapositive
Aan de slag
Cursus 3 Fictie, §1 Setting en sfeer.
Opdracht 2 en 3 op blz. 63-65.
Cursus 3 Fictie, §2 Perspectief opdracht 1 en 2 op blz 66-67.