9. Chapitre 2 Du temps pour moi Deel 2

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 3

faire du cheval 

écouter de la musique

nager

manger

boire un verre

aller en bateau

jouer au foot

se reposer

jouer au volley

jouer de la guitare

commander des frites

Qu'est-ce que tu fais pendant ton temps libre?

On commence!

C'est quel jour et quelle date aujourd'hui? C' est.....

Question de la semaine:

Qu' est-ce que tu as fait comme activité ?

Qu' est-ce que tu aimes faire comme activité?

C'est quel jour et quelle date aujourd'hui?

Wat betekent tôt?

1. laat
2. vroeg
3. zwaar

Vertaal: Ik houd van gamen en sporten

Wat betekent al?

1. tôt
2. plutôt
3. déjà

Vertaal: wij hebben zin om uit te slapen

Welke serie woorden hoort niet bij elkaar?

1. faire les magasins, faire du sport, jouer à la console
2. discuter, appeler, rigoler
3. l' entrée, l' épisode, le cours

Révision: Overleg met je duo: wat betekenen de volgende woorden of zinnen uit voca A? Zoek met elkaar uit

Ik ben moe, het is laat

Ik heb zin in gamen

Wij gaan shoppen

Ik houd van uitslapen

Wij lachen 

Het was super

We treffen elkaar

Révision: Overleg met je duo: wat betekenen de volgende woorden of zinnen uit voca A?

Ik ben moe, het is laat= je suis fatigué(e, c' est tard

Ik heb zin in gamen= j' ai envie de jouer à la console

Wij gaan shoppen= nous allons ( on va) faire des magasins

Ik houd van uitslapen= j' aime faire la grasse matinée

Wij lachen = nous rigolons

Het was super= c' était super

We treffen elkaar= nous nous retrouvons/on se retrouve

01:03

Qu'est qu'il fait pendant le weekend?

1. jouer avec ses enfants
2. faire du kickboxe
3. jouer au foot
4. être avec sa famille

01:22

Qu'est-ce qu'elle fait? Utilise des mots français (réponds en français)

01:43

Quelles deux activités fait-elle pendant le weekend? Réponds en français

02:16

ça veut dire quoi; "sortir avec des amis?"

1. eten met vrienden
2. sporten met vrienden
3. uitgaan met vrienden
4. afspreken met vrienden

Je begrijpt een tekst over E-sport B p.63

Nabespreking in de les

Wat is het woord voor vechten/vechtspel?  

Waarom vindt Kayane het een echte sport?

Wat deed Maestro toen hij jong was?

Waarom vindt Maestro het een echte sport?

Parler du weekend: gebruik verleden tijd=imparfait

Hoe was het weekend?

Het was leuk en het was mooi weer.

C' était comment le weekend?

C' était super et il faisait beau

Imparfait (o.v.t.)

Als je vertelt hoe iets in het verleden was, gebruik je vaak de imparfait. Je beschrijft, net of je naar een foto kijkt.

De imparfait bestaat uit:
- een stam
- een uitgang

Imparfait reg.ww. 

1. Nous-vorm -> ons eraf halen = stam
2. Plak de imparfait uitgang erachter
3. Finissons-> finiss + uitgang imparfait
4. Révisons !

Imparfait - uitgang

Uitgang

je                             ais

tu                            ais

il/elle/on              ait

nous                      ions

vous                       iez

ils/elles                aient

voorbeeld imparfait=Faire

je faisais= ik deed/maakte

tu faisais=jij deed/maakte

il/elle/on faisait=hij/zij/men maakte

nous faisions= wij maakten

vous faisiez= u/ jullie maakten

ils/ elle faisaient= zij maakten

Je kunt activiteiten in het Frans benoemen

sporten

shoppen

tv kijken

muziek luisteren

gamen

de hond uitlaten

huiswerk maken

mijn kamer opruimen

de afwas doen

Welke woorden passen in de zin:
...........jour, il a un........de rugby

1. selon, magazine
2. chaque, entraînement
3. comme jour, écran

Wat betekenen : het leven en helpen in het Frans?

1. la vie, aider
2. le début, aider
3. l'argent, lire

Klik aan welke zin(nen ) met het lidwoord A correct zijn:

1. ja vais au cinéma
2. nous allons à l' hôtel
3. on va à le club de foot
4. ils sont à la cantine

Ta bucket list? ex. 18

Klik aan welke zinnen met het lidwoord DE niet correct zijn

1. c' est l'entrée de le collège
2. c' est le titre du nouveau film français
3. c' est le meilleur élève de la école
4. c' est le début des vacances

Je kunt à en de +lidwoord gebruiken

Hoe gaan we het doel bereiken

Ensemble: grammaire D

Naar, in, op, bij, de/het

à + le --> au

a + les --> aux

Je vais à + le collège

Je vais au collège

Je vais aux matchs

à + la --> à la

à + l' --> à l'

Je vais à la plage

Je vais à l'école

Van de/het

de + le --> du

de + les --> des

L'histoire de + le film

L'histoire du film

L'histoire des films

de + la --> de la

de +l' --> de l'

L'histoire de la famille

L'histoire de l'enfant

Je kunt vertellen over je vrije tijd

1. Wat doe je in het weekend

2. In het weekend, .....

3. En daarna

3. Wat doe je nog meer?

4. Ik ....

5. Wat is je lievelingsserie?

6. Mijn lievelingsserie is ....

Je kunt vertellen wat je leuk vindt om te doen en wat niet, met wie en wanneer

j' aime.... parce que

j'aime faire

je n'aime pas....  parce que

je n'aime pas faire

Quand? Avec qui?

Pourquoi?  parce que

Avec qui? met wie?

avec mes amis= met mijn vrienden

avec mon meilleur ami/ avec ma meilleure amie= met mijn beste vriend/in

avec mon frère/ ma soeur= met mijn broer/ zus

Quand? wanneer?

le matin= 's ochtends

l' après-midi='s middags

le soir= 's avonds

le weekend= in het weekend

après= daarna

lundi/mardi/mercredi/jeudi/vendredi/samedi/dimanche

à trois heures, à midi.......

Fais des phrases: par exemple

J'aime aller au cinéma à Utrecht avec mon ami le weekend parce que c'est super

Je n'aime pas aller au cinéma à Utrecht parce que le cinéma est petit.

J'aime faire de la natation le mercredi avec mon frère, parce que je suis sportive

Je n'aime pas ranger ma chambre, parce que je suis paresseuse

La prononciation

Eind-e/s/p/t hoor je bijna nooit 

Let op de liaison nous-avons ( nouzavons ) 

Let op neusklanken: vendredi

 

Vidéo 

Je gaat kijken naar een video, hierna ga je een sleepvraag maken en kies je welke woorden bij welke sport horen

Jouer au baseball

Faire du surf

la liberté

le plaisir à jouer

receveur

les matchs en été

l' océan

la planche

Raadspel woorden

serpent des mots:

Werkwoorden op-IR

présent

je......is/ je finis

tu....is je finis

il/elle/on... it/il finit

nous.....issons/nous finissons

vous.....issez/vous finissez

ils/elles...issent/ils finissent

passé composé= i

Andere -ir werkwoorden

réfléchir = nadenken 

réussir= slagen remplir=invullen 

grandir = groeien

 choisir = kiezen 

rougir= blozen

let op: nous choisissons

Je kunt reageren op een forum waarin je vertelt over je eigen stad/dorp

Noteer:

- wie je bent, waar je woont en hoe oud je bent

- welke activiteiten leuk zijn om te doen in jouw stad/dorp. 

- waarom jij deze activiteiten leuk vindt.

- welke activiteit niet leuk is om te doen. 

- waarom deze activiteit niet leuk is om te doen

- Sluit af met je naam

--> Je hebt 20 minuten. 

Je kunt informatie halen uit korte teksten

Hoe ga je het doel behalen

In stilte lezen: de teksten

Samen de teksten bekijken

Oefeningen maken

Informatie uit een tekst halen door gebruik te maken van voorkennis en woordkennis

Voorkennis:

Wat weet je al van een onderwerp zonder de tekst te lezen

Woordkennis:

Welke woorden (her)ken je uit het Engels, Nederlands of Frans

Tips:
--> het antwoord/het bewijs staat altijd in de tekst

--> gebruik een marker om belangrijke zinnen te markeren