Samengestelde zinnen

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

Samengestelde zinnen

Programma

1. Lezen - 10 min.​
2. Leerdoelen - 5 min​
3. Instructie vd - 10 min.​
4. Zelfstandig werken - 15 min.
5. Reflectie - 5 min.​

Samengestelde zinnen

In teksten kunnen losse en samengestelde zinnen staan. Samengestelde zinnen bestaan uit twee losse zinnen die aan elkaar geplakt zijn. Een samengestelde zin heeft twee persoonsvormen. 

Voorbeelden

Losse zinnen

Marloes neemt drinken mee. Levi zorgt 

voor broodjes. 

Ik maak mijn huiswerk. Ik luister naar

Spotify.

Mijn fietsband is lek. Ik loop naar huis.

Samengestelde zinnen

Marloes neemt drinken mee en Levi zorgt voor de broodjes.

Ik maak mijn huiswerk, terwijl ik naar Spotify luister.

Omdat mijn fietsband lek is, loop ik naar huis.

_____

____

____

_____

__

___

Voegwoorden

In een samengestelde zin staat ook een voegwoord: een woord waarmee je de zinnen aan elkaar plakt. 

Voegwoorden zijn bijvoorbeeld: 

• en, terwijl, omdat, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus. 

Vaak staat het voegwoord tussen de twee zinnen, maar het kan ook vooraan staan. 

Noteer de twee persoonsvormen: In de stortregen zoeken de scholieren een bushokje, zodat ze kunnen schuilen.

Noteer het voegwoord: In de stortregen zoeken de scholieren een bushokje, zodat ze kunnen schuilen.

Noteer de twee persoonsvormen: Als je gaat klimmen in de bergen, word je altijd aan iemand anders gekoppeld.

Noteer het voegwoord: Als je gaat klimmen in de bergen, word je altijd aan iemand anders gekoppeld.

Noteer de twee persoonsvormen: Onze hele familie gaat elk jaar naar de kermis.

Noteer het voegwoord: Onze hele familie gaat elk jaar naar de kermis.

Samengestelde zinnen maken

Een tekst bestaat uit zinnen. Je kunt allemaal korte zinnen schrijven, maar je kunt ook samengestelde zinnen gebruiken. je plakt ze dan aan elkaar vast met een voegwoord. 

Veelgebruikte voegwoorden:

• en, omdat, terwijl, zodat, nadat, als, toen, want, maar, of, dus.

Zo maak je samengestelde zinnen

1. Gebruik een voegwoord om van twee zinnen één zin te maken.
2. Controleer of de woordvolgorde in de zin goed is. 

De zon schijnt. Hij gaat zwemmen.

Fout

Omdat de zon schijnt, hij gaat zwemmen.

Hij gaat zwemmen, omdat schijnt de zon.

Hij gaat zwemmen, want schijnt de zon.

Goed

Omdat de zon schijnt, gaat hij zwemmen.

Hij gaat zwemmen, omdat de zon schijnt.

Hij gaat zwemmen, want de zon schijnt.

Maak een samengestelde zin van de twee losse zinnen: We hebben vandaag gezeild. We hebben op het meer gekanood.

Maak een samengestelde zin van de twee losse zinnen: Ik moet met de bus naar huis. Ik ben mijn fietssleutel verloren.

Zelfstandig werken

Maak de opdrachten in de digitale methode.