Insuline en subcutaan injecteren

Insuline en Subcutaan injecteren
Test je kennis met de 
5 tegen 5 quiz met individuele vragen ronden!!!
1 / 39
suivant
Slide 1: Diapositive
K.jacobs@aventus.nlMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 39 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Insuline en Subcutaan injecteren
Test je kennis met de 
5 tegen 5 quiz met individuele vragen ronden!!!

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Aan het eind van de les ben je in staat om:

- Opfrissen van voorkennis.
- Het verschil tussen Diabetes type 1 en 2 te benoemen.
- Symptomen benoemen behorende bij Hypo en Hyperglycaemie.
- Weet je hoe een bloedglucose waarde gemeten wordt.
- kan je 3 technieken van subcutaan injecteren benoemen
- Kan je de injectiegebieden voor subcutaan injecteren benoemen.

Slide 2 - Diapositive

- 2 groepen
- 1 persoon per groep bij de bel
- Als je het antwoord weet druk je op de bel, is het antwoord niet goed dan krijgt de tegenstander de beurt
-Geen overleg met de groep, en niet voorzeggen dan gaat de beurt ook naar de tegenstander
- Max. 1 minuut bedenktijd.
- Een goed antwoord levert 1 pilpunt op

Slide 3 - Diapositive

Wat is hypoglycemie?

A
Weinig glucose in je bloed
B
Te weinig zuurstof in het bloed
C
Veel glucose in je bloed
D
Te veel zuurstof in het bloed

Slide 4 - Quiz

Wanneer spreek je van een hypoglycemie?
A
Bloedsuiker onder de 4 mmol/l
B
Bloedsuiker tussen de 4 en 8 mmol/l
C
Bloedsuiker boven de 10 mmol/l

Slide 5 - Quiz

Wat zijn de kenmerken van een hypoglycemie?


A
koorts, in de war, duizeligheid,
B
geel zien, dronken gevoel, trillerig
C
Zweten, trillen, gapen, bleek zien, moeheid en duizeligheid.
D
dorst, lusteloosheid, slaperig, vermageren

Slide 6 - Quiz

Slide 7 - Diapositive

Een lage bloedsuiker noem je
A
Hypotensie
B
Hypothermie
C
Hypoglycemie
D
Hyperglycemie

Slide 8 - Quiz

Bij een hyperglycemie is de bloedglucose
A
Verhoogd
B
Verlaagd

Slide 9 - Quiz

Bij een hyperglycemie van de diabetes cliënt......
A
geef je suiker
B
geef je insuline
C
bel je 112
D
leg je de client in een stabiele zijligging

Slide 10 - Quiz

Slide 11 - Diapositive

insuline wordt aangemaakt in de
A
pancreas
B
gaster
C
hepar

Slide 12 - Quiz

type 1

zelf geen insuline

moeten insuline spuiten

erfelijk

meestal al van jongs af aan
type 2

maken zelf wel insuline maar te weing.

vaak op oudere leeftijd

leefstijl van invloed op ontstaan en op behandeling

vaak overgewicht/weinig beweging


Slide 13 - Diapositive

Wat is insuline?
A
Een eiwit
B
Een hormoon
C
Een koolhydraat
D
Een neurotransmitter

Slide 14 - Quiz

Wat zet insuline om
A
glucose in glucogeen
B
glucogeen in glucose
C
glucagon in glucogeen
D
glucagon in glucose

Slide 15 - Quiz

De opnametijd van insuline verschilt per injectieplaats. Waar wordt insuline het snelst opgenomen?
A
Arm
B
Bil
C
Been
D
Buik

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Insuline
A
Genezend
B
aanvullen van een tekort
C
symptoombestrijder
D
preventief

Slide 18 - Quiz

Wat is het effect van insuline?
A
de darmen nemen sneller glucose op
B
de bloedsuikerspiegel gaat omhoog
C
de bloedsuikerspiegel gaat omlaag
D
de nieren gaan meer glucose uitscheiden

Slide 19 - Quiz

Waar injecteer je geen insuline
A
Buik
B
Bovenbeen
C
Arm
D
Bil

Slide 20 - Quiz

De functie van insuline is:
A
je bloedsuiker verhogen
B
dat glucose van je lichaamscellen naar je bloed kan
C
verlaagt de bloedsuiker spiegel
D
zet je cellen dicht voor glucose

Slide 21 - Quiz

insuline spuit je
A
intracutaan
B
subcutaan
C
intramusculair
D
intraveneus

Slide 22 - Quiz

Slide 23 - Diapositive

soorten insuline
  • Snelwerkende insuline en ultra snelwerkende insuline.
  • Kortwerkende insuline.
  • Voorgemengde insuline. Het eerste getal staat voor het percentage kort/snelwerkend, het tweede getal is het percentage middellang werkend.
  • Middellangwerkende insuline.
  • Langwerkende insuline.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Wat is dus insuline?
A
Regelt de glucosestofwisseling
B
Regelt de koolhydraat waarde
C
Brandstof voor het leveren van energie
D
Een stofje uit voeding; bv. uit banaan

Slide 26 - Quiz

waar aan het lichaam mag je niet subcutaan injecteren?
A
in de buik
B
in de bovenarm
C
in de onderarm
D
in het been

Slide 27 - Quiz

Slide 28 - Diapositive

Subcutaan injecteren doe je alleen met insuline
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Op welke manier kan je subcutaan injecteren?
A
Loodrecht techniek
B
Huidplooi techniek
C
Loodrecht en huidplooi

Slide 30 - Quiz

Slide 31 - Diapositive

Slide 32 - Diapositive

Slide 33 - Diapositive

Hoeveel ml mag je in 1 keer subcutaan injecteren?
A
0-0,5 ml
B
0-1,0 ml
C
0-1,5 ml
D
0-2,0 ml

Slide 34 - Quiz

bij subcutaan injecteren met de huidplooitechniek, prik je in een hoek van.......graden
A
30-45 graden
B
45-60 graden
C
60-90 graden
D
180 graden

Slide 35 - Quiz

Wat is het verschil tussen intramusculair en subcutaan injecteren?
A
Im gaat in de spier en sc in de huid
B
Im en sc zijn gelijk
C
sc gaat in de spier en im in de huid

Slide 36 - Quiz

Bij subcutaan injecteren, dan injecteer je ...
A
In de spier
B
in de huid
C
in een ader
D
in het onderhuidsweefsel

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive

Subcutaan injecteren is een voorbeeld van een voorbehouden handeling.
A
juist
B
onjuist

Slide 39 - Quiz