2BBL K5 vnw 4e naamval

persoonlijk en vragend voornaamwoord
1e en 4e naamval
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 2

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

persoonlijk en vragend voornaamwoord
1e en 4e naamval

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Vidéo

Slide 3 - Diapositive

voorzetsels
für = voor
ohne = zonder
gegen = tegen

Slide 4 - Diapositive

Voorbeelden
Heb jij dat voor mij meegenomen?
Hast du das für mich mitgenommen?

Ik eet vandaag zonder jullie.
Ich esse heute ohne euch.

Ik speel morgen tegen jou.
Ich spiele morgen gegen dich.

Slide 5 - Diapositive

opdracht 1
vertaal de voorzetsels in het Nederlands

Slide 6 - Diapositive

ohne
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 7 - Quiz

für
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 8 - Quiz

gegen
A
zonder
B
voor
C
tegen

Slide 9 - Quiz

opdracht 2
vertaal de woorden in het Duits

Slide 10 - Diapositive

haar
A
mich
B
dich
C
ihn
D
sie

Slide 11 - Quiz

jou
A
mich
B
dich
C
ihn
D
sie

Slide 12 - Quiz

mij
A
mich
B
dich
C
ihn
D
sie

Slide 13 - Quiz

hem
A
mich
B
dich
C
ihn
D
sie

Slide 14 - Quiz

jullie
A
uns
B
euch
C
sie
D
Sie

Slide 15 - Quiz

u
A
uns
B
euch
C
sie
D
Sie

Slide 16 - Quiz

hun
A
uns
B
euch
C
sie
D
Sie

Slide 17 - Quiz

ons
A
uns
B
euch
C
sie
D
Sie

Slide 18 - Quiz

voor mij

Slide 19 - Question ouverte

zonder haar

Slide 20 - Question ouverte

tegen jou

Slide 21 - Question ouverte

voor ons

Slide 22 - Question ouverte

zonder hem

Slide 23 - Question ouverte

tegen jullie

Slide 24 - Question ouverte

opdracht 3
vertaal de woorden die tussen haakjes staan 
in het Nederlands

Slide 25 - Diapositive

Wir kommen nicht.
Du musst (ohne uns) gehen.

Slide 26 - Question ouverte

Marcel hat noch nicht (gegen Sie) gespielt.

Slide 27 - Question ouverte

Anja hat ein Stück Apfelkuchen
(für dich) mitgebracht.

Slide 28 - Question ouverte

Aan het werk met:
bladzijde 123 t/m 125
mk: 51 t/m 56

Slide 29 - Diapositive

opdracht 4
vertaal de woorden tussen haakjes in het Duits

Slide 30 - Diapositive

(Voor wie) hast du das gemacht?

Slide 31 - Question ouverte

Ich habe das (voor jullie) gemacht.

Slide 32 - Question ouverte

Spiele ich heute (tegen hem)?

Slide 33 - Question ouverte

Nein, du spielst heute (tegen haar).

Slide 34 - Question ouverte

Ist hier noch ein Platz (voor ze) frei?

Slide 35 - Question ouverte

(Voor wie) hast du das gekauft?

Slide 36 - Question ouverte

Ich habe ein Geschenk (voor jou) gekauft.

Slide 37 - Question ouverte

Bist du für oder (tegen ons)?

Slide 38 - Question ouverte

Was kann ich (voor u) tun?

Slide 39 - Question ouverte

Sie wollte das nicht (zonder mij) tun.

Slide 40 - Question ouverte

Leon ist krank. Wir fahren (zonder hem) nach Berlin.

Slide 41 - Question ouverte