SS-E05-2VMBO-KGT-Grammar 4

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 2

Grammatica

Tijdens het bespreken en oefenen van de grammatica is het belangrijk dat je zelf de inschatting maakt of je mee moet schrijven of niet. Het is je eigen verantwoordelijkheid.

Eventueel kun je ook een screenshot maken. 

Grammar 4

Vandaag ga je zelf de grammatica doornemen. 

Je bent zelf verantwoordelijk voor aantekeningen / screenshots.

Je kunt grammatica 4 vinden op pagina 156 in je tekstboek.

De volgorde:

1. Je kijkt naar een video met de uitleg over de grammatica.

2. Je bekijkt een korte samenvatting van de video.

3. Je maakt oefenopgaven om te oefenen met de grammatica en mij te laten zien dat je het snapt. 

Bijvoeglijk naamwoord - adjectives

Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets of iemand te beschrijven. 

Je gebruikt een bijvoeglijk naamwoord om iets te zeggen over een zelfstandig naamwoord. 

Bijwoorden - adverbs

Je gebruikt een bijwoord om te beschrijven hoe iemand iets doet.

Je gebruikt een bijwoord om iets te zeggen over een werkwoord. 

Je maakt een bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten.

Uitzondering 1

Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound, to taste gebruik je een bijvoeglijk naamwoord in plaats van een bijwoord. 

Uitzondering 2

Een aantal woorden hebben een onregelmatige vorm OF hebben dezelfde vorm als het bijvoeglijk naamwoord:

good - well   (goed)

fast - fast   (snel)

long - long   (lang)

fair - fair   (eerlijk, sportief)

low - low   (laag)

Oefening 1

10 meerkeuze vragen

Kijk goed naar de antwoorden en probeer te bedenken waarom het een bijvoeglijk naamwoord of een bijwoord is.

The new shop in town looks ...

1. great
2. greatly

That man is very ... dancer.

1. good
2. well

That lady was ... nice to me.

1. extreme
2. extremely

My brother can run ... .

1. fast
2. fastly

She is a ... girl.

1. beautiful
2. beautifully

You have to do your homework ... .

1. correctly
2. correct

We had ... weather on our holiday.

1. nice
2. nicely

This test went really ... .

1. good
2. well

A mistake is ... made.

1. easy
2. easily

The boys ... walked to the classroom.

1. slowly
2. slow

Oefening 2

5 open vragen.

Schrijf het missende woord op. 

Je hoeft NIET de hele zin op te schrijven. 

Emma said ...... that she passed the biology test. (optimistic)

You have a ...... room. (fantastic)

This task seems ...... , but it isn't. (easy)

Where can you buy a ...... Coca Cola bottle? (real)

You can still catch the bus, but you have to be ...... . (quick)

Ik begrijp wat ik moet doen bij grammatica 4. Ik heb GEEN extra uitleg nodig.

1. Ja
2. Nee

Grammar 4

Je hebt vandaag zelf grammatica 4 doorgenomen. 

De rest van de les ga je bezig met: 

- Slim Stampen, grammatica 4.

- Leren voor je toets van vrijdag. 

Je bent dus bezig met leren. 

Online video's kijken of spelletjes spelen mag niet.