--> Kies een van de drie manieren uit die je gaat gebruiken!
Slide 3 - Diapositive
Alle getallen tot en met 30 bestaan uit 1 woord!
Daarna:
40 + 1
60 + 2 etc.
cien = 100
mil = 1000
Slide 4 - Diapositive
Slide 5 - Diapositive
Het werkwoord 'gustar'
Het werkwoord 'gustar' betekent:
--> iets leuk/lekker/tof vinden/
ergens van houden
Het is een werkwoord dat je op
een bijzondere manier gebruikt!
slechts 2 vormen: gusta - gustan
Slide 6 - Diapositive
Uitleg 'gustar' d.m.v. een video:
Slide 7 - Diapositive
Het gebruik van gustar bij 6 persoonsvormen:
- Me gusta nadar.
- ¿Te gusta nadar?
- A Pedro le gusta nadar.
- Nos gusta nadar.
- ¿No os gusta nadar?
- A mis padres no les gusta nadar.
Slide 8 - Diapositive
Gustar = ergens van houden
Me gusta el café
Me gusta viajar
Me gusta hacer futból
Me gustan las vacaciones
Me gustan las manzanas
Me gustan los abuelos
Slide 9 - Diapositive
Ejercicio 1 (pág. 21)
1. gusta 2. gusta
3. gusta 4. gustan
5. cuesta 6. gusta
7. gusta 8. gusta
9. cuestan 10. gustan
timer
6:00
Slide 10 - Diapositive
Ejercicio 2 + 3 (pág. 22)
Me gusta ................
--> iets wat enkelvoud is
Me gustan ......................
--> iets wat meervoud is
Ejercicio 3: Zinnen vertalen naar het Nederlands
timer
8:00
Slide 11 - Diapositive
Ejercicio 4 (pág. 23)
Je wilt een van de producten kopen. Je gaat naar de winkel en je beschrijft of vraagt met/in minimaal 6 zinnen het product dat je wilt kopen. Je mag de werkwoorden 'costar', 'gustar' of 'tener' gebruiken.
Bijvoorbeeld:
Ik vind de rode stoel leuk. Me gusta la silla roja.