Les M2C 22-06

Persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval en de voorzetsels in de 4e naamval 
1 / 22
suivant
Slide 1: Diapositive
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 22 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Persoonlijk voornaamwoord in de 4e naamval en de voorzetsels in de 4e naamval 

Slide 1 - Diapositive

Dylan und (ik) ______ feiern zusammen eine Party

Slide 2 - Question ouverte

Das wird gemacht für (wij) __________.

Slide 3 - Question ouverte

Was hast (jij) _________ gemacht?

Slide 4 - Question ouverte

Was hat Erik gegen (hij) __________

Slide 5 - Question ouverte

Wir können nicht ohne (zij) __________

Slide 6 - Question ouverte

tot

Slide 7 - Question ouverte

door

Slide 8 - Question ouverte

voor

Slide 9 - Question ouverte

tegen

Slide 10 - Question ouverte

zonder

Slide 11 - Question ouverte

om

Slide 12 - Question ouverte

Modale hulpwerkwoorden 

Slide 13 - Diapositive


mögen

dürfen 
müssen
sollen
lusten / houden van 
moeten (wil van een ander)
moeten (noodzakelijk)
mogen

Slide 14 - Question de remorquage

wollen
können
wissen
kunnen
weten 
willen 

Slide 15 - Question de remorquage

mogen
Ihr _______ jezt gehen.

Slide 16 - Question ouverte

weten
Er _______ nicht worüber du redest.

Slide 17 - Question ouverte

houden van
Ich ________ dich!

Slide 18 - Question ouverte

kunnen
Wir ________ leider nicht kommen.

Slide 19 - Question ouverte

moeten (noodzakelijk)
Du _______ zur Toilette, oder?

Slide 20 - Question ouverte

moeten (wil van een ander)
Sie (ev) ________ sich bei mir melden.

Slide 21 - Question ouverte

willen
_______ ihr mitmachen?

Slide 22 - Question ouverte