Modals

Welcome 2C
What we are going to do today:
Ex. 51, 52, 53, 54, 55 on p. 116 - 119 

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMiddelbare schoolvmbo k, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Welcome 2C
What we are going to do today:
Ex. 51, 52, 53, 54, 55 on p. 116 - 119 

Slide 1 - Diapositive

Aan het eind van de les:
Weet je wat modal verbs zijn.
Weet je wanneer je deze moet gebruiken.
Kun je zinnen maken met modal verbs.

Slide 2 - Diapositive

Dutch
Je moet naar de dokter gaan.

Ik moet de afwas doen.

Slide 3 - Diapositive

English
You must go to the doctor.

I should do the dishes.

Slide 4 - Diapositive

should-have to-must
Deze hulpwoorden gebruik je om te zeggen dat er iets moet gebeuren.
1. should =advies.
2. have to = het moet, het is verplicht.
3. must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht.

Slide 5 - Diapositive

Should
Should = advies
You should stop eating fast food if you want to stay healthy. 

Slide 6 - Diapositive

Have to
Have to = verplicht.
All drivers have to stop in front of a red traffic light!

Slide 7 - Diapositive

Must
must = als je zelf vindt dat het moet of als het moet maar het is niet verplicht.

I must go to bed early tonight if I want to be ready for the test tomorrow. 

Slide 8 - Diapositive

Can/could
Je gebruikt can of could vooraan een vraag als je vraagt of jij/iemand anders iets kan doen.

Can you call me back?
Could you give me some money?

could is de beleefde versie van can!

Slide 9 - Diapositive

Be able to
Je gebruikt be able to als je wilt zeggen dat iemand iets kan (bekwaam is) of dat iemand in staat is om iets te doen bijvoorbeeld naar een feestje gaan.
Zinnen met be able to zijn formeler dan 'can'

Als je wilt zeggen dat iemand iets kan, gebruik je de zijn ww (to be) + able to + hele werkwoord.

Slide 10 - Diapositive

Een modal verandert meestal niet van vorm
I
should
go
to school.
You
should 
go
to school.
He/She/It
should
go 
to school.
We
should
go
to school.
They
should
go 
to school.

Slide 11 - Diapositive

Have to
Dit is een modal die wel verandert:

I
have to 
go
to school.
You
have to
go
to school.
He/she/it
has to
go
to school.
We
have to 
go
to school
They
have to
go
to school

Slide 12 - Diapositive

Be able to
Dit is een modal die wel verandert:

I
was able to
go
to school.
You
were able to
go
to school.
He/she/it
was able to 
go
to school.
We
were able to 
go
to school.
They
were able to
go
to school.

Slide 13 - Diapositive

Na een modal komt het hele werkwoord (verb)!

You have to take your medication.

I should eat something.

We must go to bed early.

Slide 14 - Diapositive

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?
...........you open the window?

Slide 15 - Question ouverte

Hoe vraag je aan je vader of moeder:
Kun je me helpen?
..........you help me?

Slide 16 - Question ouverte

Hoe vraag je aan je leraar:
Kun je me helpen?
...........you help me?

Slide 17 - Question ouverte

Vraag aan iemand die je niet kent:
Kan je vertellen hoe laat het is?
.......you tell me what time it is?

Slide 18 - Question ouverte

I ...... swim very well.
A
can
B
be able to
C
has to
D
must

Slide 19 - Quiz

My mother said I ..... eat my vegetables.
A
could
B
should
C
have to
D
must

Slide 20 - Quiz

You ..... tell him you can't make it.
A
can
B
should
C
have to
D
be able to

Slide 21 - Quiz

She ...... see the doctor about her leg.
A
can
B
should
C
has to
D
have to

Slide 22 - Quiz

I .... go home now.
A
can
B
should
C
have to
D
has to

Slide 23 - Quiz

I am .... speak two languages.
A
can
B
able to
C
have to
D
has to

Slide 24 - Quiz

We ............... finish our test on time yesterday.
A
am able to
B
are able to
C
was able to
D
were able to

Slide 25 - Quiz

Vertaal in het Engels:
Jij moet naar de dokter gaan. (Verplicht)

Slide 26 - Question ouverte

Maak een goede zin in het Engels:
Ik moet meer groenten eten.

Slide 27 - Question ouverte

Vertaal in het Engels:
Zij zouden meer moeten lezen.

Slide 28 - Question ouverte

Hoe vraag je aan een vriend(in):
Kun je het raam open doen?

Slide 29 - Question ouverte

Hoe vraag je aan je leraar:
Kunt u mij helpen?

Slide 30 - Question ouverte

Samenvattend: 

  • Can, could, should, have to and must zijn hulpwerkwoorden. 
  • Deze werkwoorden veranderen niet van vorm, behalve have to. Bij he/she/it wordt het has to.
  • Ze staan voor het echte werkwoord. 

Slide 31 - Diapositive

Done!
What did we learn?

Slide 32 - Diapositive

Ik weet nu wat modals zijn en hoe ik daar zinnen mee kan maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

In class work - modals
Complete ex. 51, 52, 53, 54, 55 on p. 116 - 119 

Be prepared to share your work with the class!

If not finished, this is homework

Slide 34 - Diapositive