Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
H3 Pulsar T3
Paragraaf 3, Elektriciteit gebruiken
Slide 2 - Diapositive
Herhaling par 1 en 2
Even een stukje herhalen uit paragraaf 1 en 2.
Slide 3 - Diapositive
Slide 4 - Vidéo
Slide 5 - Vidéo
Slide 6 - Vidéo
Paragraaf 3
Elektriciteit gebruiken
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Wat is elektrisch vermogen?
De hoeveelheid energie die per seconde wordt omgezet
Symbool: P
Eenheid: Watt (W)
Slide 9 - Diapositive
Vermogen
Symbool is P (Power)
Wordt uitgedrukt in W (Watt)
Vermogen = Spanning (in V) x Stroomsterkte (in A)
P = U x I
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Vermogen
Het vermogen van deze blender is 800 W.
Hij werkt op een spanning van 230 V (netspanning).
Hoeveel Ampere vraagt deze blender?
Slide 12 - Diapositive
Aan de slag
Oefen met de volgende meerkeuze vragen.
Klaar? Lees 3.3 en begin aan de opdrachten
Slide 13 - Diapositive
Wat is het symbool voor vermogen?
A
V
B
I
C
P
D
U
Slide 14 - Quiz
Wat is de eenheid van vermogen in de formule E=P*t
A
W
B
kW
C
P
D
E
Slide 15 - Quiz
Welke formule gebruik je om het VERMOGEN te berekenen?
A
I = P : U
B
E = P x t
C
U = I x R
D
P = U x I
Slide 16 - Quiz
Wat is de eenheid die hoort bij VERMOGEN?
A
A
B
V
C
cm
D
W
Slide 17 - Quiz
Hoe berekenen we het vermogen
A
spanning x stroomsterkte
B
stroomsterkte : spanning
C
spanning : stroomsterkte
D
spanning x weerstand
Slide 18 - Quiz
Op een lampje staat: 6V;100 mA, P = U x I Hoe groot is het vermogen van het lampje?
A
P = 600 W
B
P = 0,6 W
C
P = 6 W
D
P = 60 W
Slide 19 - Quiz
Bereken het vermogen van 2 lampen van 0.1 A die aangesloten zijn op het lichtnet. Vermogen = spanning x stroomsterkte
A
Verm = 12 V x 2A = 24W
B
Verm = 230 V x 1A = 230W
C
Verm = 12 V x 0.2A = 2.4W
D
Verm = 230 V x 0.2A = 46W
Slide 20 - Quiz
Een stofzuiger van 1400 watt, twee lampen van 40 watt en een magnetron van 700 watt worden aangesloten op dezelfde groep. Hoe groot is de totale vermogen in kW?
A
P = 2180 kW
B
P = 2,140 kW
C
P = 2,180 kW
D
P = 2140 kW
Slide 21 - Quiz
Kilowattuur-meter
Slide 22 - Diapositive
Energiegebruik
Energiegebruik = E in kWh
kilo Watt hour (uur)
Slide 23 - Diapositive
Energie = vermogen x tijd. Een wasmachine van 1000W staat 1uur en 30min aan. Bereken het energieverbruik in kWh.
A
Energie = 1000 : 1.5 = 666.7 kWh
B
Energie = 1000 x 1.5 = 1500 kWh
C
Energie = 1 x 1.5 = 1.5 kWh
D
Energie = 1 x 1.30 = 1.3 kWh
Slide 24 - Quiz
Wat is de eenheid van Energie
A
E
B
P
C
kWh
D
kW
Slide 25 - Quiz
E berekenen
E = P x t
E = Energiegebruik in kWh
P = Energie (power) in kiloWatt
t = tijd in uren
Slide 26 - Diapositive
E is het symbool voor?
A
Energie
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen
Slide 27 - Quiz
Met welke eenheid meten we spanning
A
ampere
B
vermogen
C
volt
D
watt
Slide 28 - Quiz
I is het symbool voor?
A
Stroom sterkte
B
Spanning
C
Weerstand
D
Vermogen
Slide 29 - Quiz
Wat is Energie?
A
Een hardrock band uit Ijsland
B
Het vermogen om Arbeid te verrichten of te leveren.
C
Dat spul uit een batterij.
Slide 30 - Quiz
Hoe schrijf je het op de juiste manier op? De stroomsterkte door een lampje is 2 ampère.