Herhaling formuleren 1-4

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Lezen

Weekplanning

Formuleren: herhaling hoofdstuk 1 tot en met 4

Formuleren: verbanden tussen zinnen aanbrengen

Repetitie: grammatica hoofdstuk 1 tot en met 3 

Vandaag

Les 2, week 49

Les 3, week 49

Vandaag 

1. Huiswerk nakijken
2. Formuleren: herhaling hoofdstuk 1 tot en met 4
3. Zelf aan de slag

Het lijdend voorwerp vind je door te vragen: 

WIE (OF WAT) + WERKWOORDELIJK GEZEGDE + ONDERWERP

Let op: 

Niet elke zin heeft een lijdend voorwerp: geen goed antwoord op de vraag? Geen lijdend voorwerp!

Lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel! 

Huiswerk nakijken

Waar? 

Bladzijde 122-123

Welke opdracht?

Opdracht 1, 2 en 4

Formuleren: wat hebben we al behandeld? 

- Hoofdstuk 1:  variatie in woordgebruik

- Hoofdstuk 2: variatie in zinsopbouw

- Hoofdstuk 3: voorbeelden gebruiken

- Hoofdstuk 4:  woorden die bij elkaar horen, bij elkaar plaatsen

- Hoofdstuk 5: variëren in zinslengte

- Hoofdstuk 6:  verbanden tussen zinnen aanbrenegn

Herhaling H1 t/m 4 Formuleren

Welke zinsopbouw?

Vanochtend was het koud op de fiets.

1. OPA
2. APO
3. POA
4. PA

Wat is een synoniem?

1. Bril-vergrootglas
2. Kaal-haarloos
3. Trui- t-shirt
4. Hal-garage

Wat is geen signaalwoord voor een voorbeeld?

1. bijvoorbeeld
2. neem nou
3. en
4. zoals

Staan de woorden die bij elkaar horen, bij elkaar?

Ik vind het stom dat je je zuurverdiende geld aan onnodige dingen die je makkelijk had kunnen missen, hebt uitgegeven.

1. Ja
2. Nee

Variatie in zinslengte

Je maakt teksten prettiger leesbaar door verbindingswoorden/signaalwoorden.

Maak zinnen interessanter door ze samen te voegen.

Ties schrijft een tekst over skateboarden. Valentijn schrijft een tekst over pizza.

• Ties schrijft een tekst over skateboarden en Valentijn een tekst over pizza.

Kies het signaalwoord zorgvuldig!

Variëren in zinslengte

Wissel af tussen enkelvoudige en samengestelde zinnen.

Enkelvoudige zin: zonder signaalwoord, 1 persoonsvorm

samengestelde zin: signaalwoorden, meerdere persoonsvormen.

Enkelvoudig of samengesteld?

Hij zegt dat ik lui ben.

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Enkelvoudig of samengesteld?

Jan loopt met zijn drie vrienden door de dierentuin.

1. enkelvoudig
2. meervoudig

Enkelvoudig of samengesteld?

Mijn neefje zegt dat hij dat ook vindt.

1. enkelvoudig
2. samengesteld

Opdracht

Waar? 

Bladzijde 152-153

Welke opdracht?

Opdracht 1 zelfstandig

Opdracht 2 samen