herhaling elektriciteit 5.1 t/m 5.3

• Natuurkunde / Scheikunde
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 2

herhaling

Paragraaf 1

• Stroomkring
• Elektrische energie


• Isolerende en geleidende stoffen

• Stroomsterkte

Paragraaf 1

• Stroomkring

Bij deze stroomkring is de batterij met twee snoeren aangesloten op de batterij. We spreken dan van een gesloten stroomkring.

Paragraaf 1

• Elektrische energie

Als het lampje brandt, dan verbruikt het elektrische energie. Deze energie wordt geleverd door de batterij.

Paragraaf 1

• Isolatoren en geleiders

           Isolatoren                                      Geleiders

Paragraaf 1

• Stroomsterkte

Stroomsterkte (I) meet je in ampère (A).

Stroomsterkte = de hoeveelheid deeltjes die in een seconde op een bepaalde plek door de draad stromen

Paragraaf 2

•  Spanning

• Spanningsbronnen
• Batterijen in serieschakeling
• Netspanning (230 volt uit het stopcontact)

Paragraaf 2

•  Spanning

Spanning (U) meet je in volt (V).

Spanning = de hoeveelheid elektrische energie die het deeltje met zich 'meedraagt'

Paragraaf 2

• Spanningsbronnen

Paragraaf 2

• Spanningsbronnen

Een kleine batterij levert ongeveer 1,5 volt

Een stopcontact levert ongeveer 230 volt

Een (elektrische) trein rijdt op 1500 volt

Paragraaf 2

• Batterijen in serieschakeling
  

Vaak heb je meer dan een batterij nodig om

aan de juiste spanning te komen.

Je moet de batterijen in serie schakelen.

Als je dit (goed) doet mag je de spanning optellen.

Paragraaf 3

• Symbolen
  

• Serieschakeling
• Parallelschakeling

Paragraaf 3

• Symbolen
  

Paragraaf 3

• Serieschakeling

In een serieschakeling is de stroomsterkte overal gelijk.

Paragraaf 3

• Parallelschakeling

In een parallelschakeling is de spanning overal gelijk.

Paragraaf 4

• Vermogen
  

• Formule (                           )

P=U⋅I

Paragraaf 4

• Vermogen
  

Vermogen bereken je in watt

Vermogen verteld je hoeveel elektrische energie een apparaat in 1 seconde verbruikt

Paragraaf 4

• Formule

𝑣𝑒𝑟𝑚𝑜𝑔𝑒𝑛=𝑠𝑝𝑎𝑛𝑛𝑖𝑛𝑔 × 𝑠𝑡𝑟𝑜𝑜𝑚𝑠𝑡𝑒𝑟𝑘𝑡𝑒

P=U⋅I

Grootheid	symbool	Eenheid	symbool
vermogen	P	watt	W
spanning	U	volt	V
stroomsterkte	I	ampere	A

Een lamp gebruikt:

1. Elektrische stroom
2. Elektrische energie
3. Elektrische spanning
4. Elektrische weerstand

Welke drie stoffen zijn isolatoren?

1. Rubber, plastic en glas
2. Plastic, diamand en hout
3. Rubber, olie en hout
4. Plastic, olie en glas

Welke stof is een geleider?

1. Alle metalen
2. Koolstof
3. (Zee)water
4. Citroensap

Stroomsterkte zegt je iets over:

1. Hoeveel deeltje er langs 'stromen'
2. Hoe 'snel' de deeltje gaan
3. Hoeveel elektrische energie een deeltje 'draagt'
4. Hoe 'energiek' een deeltje is

Hoeveel spanning komt er thuis uit een stopcontact?

1. 2,3 volt
2. 23 volt
3. 230 volt
4. 2300 volt

Als je 4 batterijen van 1,5 volt in serie schakelt, dan krijg je een totale spanning van:

1. 5,5 volt
2. 6,0 volt
3. 2,66 volt
4. 2,5 volt

In een serieschakeling is de:

1. Stroomsterkte overal gelijk
2. Spanning overal gelijk
3. Energie overal gelijk
4. Vermogen overal gelijk

In een parallelschakeling is de:

1. Stroomsterkte overal gelijk
2. Spanning overal gelijk
3. Energie overal gelijk
4. Vermogen overal gelijk

Oefening stroomkring

1. Het lampje brandt
2. Het lampje brandt niet

Oefening stroomkring

1. Het lampje brandt
2. Het lampje brandt niet

Is deze stroomkring gesloten?

1. ja
2. nee

Is dit een spanningsmeter of stroomsterktemeter?

1. spanningsmeter
2. stroomsterktemeter
3. Weet je niet
4. Kan beide

Wat is het symbool (tekeningetje) voor een lampje in een schakelschema?

1. 
2. 
3. 
4. 

5. Schakelschema.

Welk symbool geeft de spanningsbron aan?

1. 
2. 
3. 
4. 

Omrekenen
24 A = ......... mA

1. 0,24 mA
2. 2400 mA
3. 24000mA
4. 2,4 mA

Wanneer in een schakeling twee lampjes in serie staan ipv parallel...

1. blijven ze even hard branden
2. gaan ze minder hard branden
3. gaan ze harder branden
4. branden ze helemaal niet

Hoeveel A meet
deze
stroomsterktemeter?

1. 0,23 A
2. 2,3 A
3. 23 A
4. 230 A

Hoeveel geeft de spanningsmeter aan?

1. 18V
2. 1,8V
3. 9V
4. 8V

omrekenen van ampere.
1 mA = ......... A

1. 10 A
2. 1000 A
3. 0,1 A
4. 0,001 A

Hoe groot is de stroomsterkte als dit broodrooster aanstaat? Schrijf de volledige berekening op.

Een oven van 1200 W is aangesloten op 230 V. Bereken de stroomsterkte.
Schrijf je hele berekening op ( formule, berekening en eenheid.)

Wat is het vermogen?

1. De hoeveelheid energie die een apparaat in bepaalde tijd verbruikt.
2. Het aantal uur een batterij meegaat
3. Hoeveel elektrische stroom een apparaat aan kan.
4. Hoeveel energie een apparaat nodig heeft.