Herhaling Lezen H1-H3 Woordenschat H1-H3 (HAVO 2 - NN5)

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 2

Herhaling L 1-3 + WS 1-3

Nieuw Nederlands 5e editie

HAVO 2

Programma

1. Herhaling theorie Lezen H1-H3

2. Herhaling theorie Woordenschat H1-H3

Herhaling Theorie Lezen H1-H3

Tekstopbouw en hoofdgedachte

Hoofd- en bijzaken en samenvatten

Tekstverbanden en signaalwoorden

Lezen H1

Tekstopbouw en hoofdgedachte

Uit welke drie delen bestaat een tekst meestal?

Inleiding

- Je maakt kennis met het onderwerp

- Vaak gebeurt dat door

                                - een voorbeeld

                                - een (grappig) verhaaltje (= anekdote)

- Soms lees je wat de aanleiding was voor het schrijven

Middenstuk

- Hier staat de meeste informatie van een tekst

- Dit deel behandelt aspecten van het onderwerp:

                                                                                                deelonderwerpen

- Soms helpen tussenkopjes om het deelonderwerp te vinden

Slot

- Laatste deel van de tekst

- Herhaalt de belangrijkste informatie uit de tekst

- Soms wordt er naar de toekomst gekeken

- Soms wordt er een advies gegeven

Hoofdgedachte
Welke stelling is onjuist?

1. Geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat in de tekst over het onderwerp wordt gezegd?
2. Het is de kortste samenvatting van een tekst
3. Je vindt de hoofdgedachte vaak in de inleiding of het slot
4. Je vindt de hoofdgedachte door oriënterend lezen

Lezen H2

Hoofd- en bijzaken

Kernzinnen

Omschrijf in eigen woorden wat hoofdzaken en bijzaken zijn.

Theorie hoofd- en bijzaken

De belangrijkste informatie in een tekst 

noemen we hoofdzaken.

Wat niet zo belangrijk is, zijn de bijzaken.

Theorie hoofd- en bijzaken

Hoofdzaken staan in kernzinnen:

- meestal de eerste of laatste zin van een alinea

- soms de tweede zin van een alinea

Bijzaken: nadere uitleg of voorbeeld.

- bijzaken herken je soms aan signaalwoorden: bijvoorbeeld, neem nou, zo, zoals, onder andere

Lezen H3

Tekstverbanden en signaalwoorden

Een tekstverband geeft de samenhang aan tussen:

1. woorden
2. zinnen
3. alinea's
4. Alle drie (A, B, C)

Theorie tekstverbanden

Tekstverband: samenhang tussen woorden, zinnen of alinea's

- Chronologisch verband + signaalwoorden: eerst, dadelijk etc.

- Opsommend verband    + signaalwoorden: ook, verder etc.

- Tegenstellend verband + signaalwoorden: echter, toch etc.

CHRONOLOGISCH VERBAND

OPSOMMEND VERBAND

TEGENSTELLEND VERBAND

Signaalwoorden

Bij elk tekstverband horen signaalwoorden!

Leer deze signaalwoorden uit je hoofd.

Dan herken je ze sneller in een tekst.

Noem het verband en het signaalwoord:
Veel jongeren willen wat bijverdienen, maar er is nauwelijks werk voor ze.

Noem het verband en het signaalwoord:
Vandaag hebben we veel vakken, zoals Nederlands en Engels.

Leerpunten Lezen

Schrijf in je schrift op waar je extra aandacht aan gaat geven bij het leren voor de toets:

H1. Tekstopbouw en hoofdgedachte

H2. Hoofd- en bijzaken

H3. Tekstverbanden en signaalwoorden

Herhaling Theorie Woordenschat H1-H3

Woordraadstrategieën

Vaste vergelijkingen

Figuurlijk taalgebruik

Woordenschat H1

Woordraadstrategieën

Welke strategieën heb je in havo 1 geleerd?
(Er zijn er zes!)

Woordraadstrategieën

1. Synoniem

2. Omschrijving

3. Voorbeeld

4. Tegenstelling

5. Bekend woorddeel

6. Woordenboek (heb je tijdens de toets helemaal niets aan...)

Woordenschat H2

Vaste vergelijkingen

Maak de volgende vergelijkingen af.

Noah voelt zich zo fris als een ...

Lars is zo sterk als een ...

Nick voelt zich in het zwembad als een ... in het water.

Alex is zo trots als een ....

Romy danst zo licht als een ...

Jason is zo snel als de ...

hoentje

os

water

pauw

veertje

wind

Theorie vaste vergelijkingen

In een vergelijking zet je twee dingen naast elkaar die op elkaar lijken.

Een vergelijking is altijd figuurlijk bedoeld.

Vaste vergelijkingen hebben meestal de vorm zo ... als ...

Woordenschat H3

Figuurlijk taalgebruik

Geef het figuurlijk taalgebruik in deze zin aan:
Meneer Terpstra vertelt bijna nooit een sterk verhaal aan de leerlingen.

Theorie figuurlijk taalgebruik

Bij figuurlijk taalgebruik wordt iets anders bedoeld dan wat er staat.

VB: Albert maakt vaak van een mug een olifant.

Een uitdrukking is altijd figuurlijk gebruikt:

VB: Miriam is het zonnetje in huis.

Leerpunten Woordenschat

Schrijf in je schrift op waar je extra aandacht aan gaat geven bij het leren voor de toets:

H1. Woordraadstrategieën

H2. Vaste vergelijkingen

H3. Figuurlijk taalgebruik

Leertijd

Rest van de les:

kijk naar je leerpunten en...

 leer voor de toets van morgen!