2.1 Jouw inkomsten en uitgaven

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven
1 / 16
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 16 diapositives, avec diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.1 Jouw inkomsten en uitgaven

Slide 1 - Diapositive

Lesdoelen
Na deze les weet je:
wat voor soort inkomen je kunt hebben
welke groepen van uitgaven er zijn
hoe je bedragen omrekent van week naar maand en omgekeerd
hoe je een begroting van inkomsten en uitgaven maakt

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Soorten inkomens (p44)


  •  Loon & salaris
  • Winst
  • Over

  • zakgeld

Slide 4 - Diapositive

Soorten inkomens
Er zijn verschillende inkomensvormen:
  • inkomen uit arbeid: 
           - loon (salaris), vakantiegeld
           - loon in natura
           - winst uit eigen zaak
  • inkomen uit bezit:
           - rente van een spaarrekening
           - huur (als je een woning verhuurt)
           - pacht (als je grond verhuurt)
  • overdrachtsinkomen (inkomen uit overdracht):
           - zakgeld en kleedgeld
           - zorgtoeslag en huurtoeslag
           - uitkering


Slide 5 - Diapositive

Soorten uitgaven
  • Vaste lasten
  • huishoudelijke uitgaven
  • incidentele uitgaven 

Slide 6 - Diapositive

Budget
Het bedrag dat je kunt uitgeven

Om te weten wat je kunt uitgeven en waaraan je het gaat uitgeven, is het handig om een overzicht te maken

Zo'n overzicht maak je meestal per maand.

Slide 7 - Diapositive

Week naar maand

Slide 8 - Diapositive

Week naar maand

Slide 9 - Diapositive

Week naar maand

Slide 10 - Diapositive

Maand naar week

Slide 11 - Diapositive

Maand naar week

Slide 12 - Diapositive

Maand naar week

Slide 13 - Diapositive

Begroting
  • Begroting = overzicht van uitgaven die je nog moet doen en inkomsten die je nog moet krijgen
  • Budgetteren = het maken van een begroting

Slide 14 - Diapositive

Nibud

Het Nibud (Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting) geeft advies over geldzaken.


              Bijvoorbeeld: Verdeel je uitgaven in drie soorten:
  • Dagelijkse uitgaven of huishoudelijke uitgaven: zoals in de supermarkt,                                                                                          voor persoonlijke verzorging, cadeautjes en uitgaan.
  • Vaste lasten: de uitgaven die je met vaste regelmaat moet betalen,                                                                                       zoals huur of abonnementen.
  • Incidentele uitgaven: uitgaven die je niet zo vaak doet, zoals voor                                                                                                           vakantie of huishoudelijke apparaten.




Slide 15 - Diapositive

Aan de slag
Wat? Begin 2.1 
Hoe? Je mag overleggen in tweetallen 
Hoelang? Tot 5 minuten voor de les 
Klaar? Laten nakijken door mij. 

Slide 16 - Diapositive