A1B Formuleren H3

timer
10:00
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

timer
10:00

Slide 1 - Diapositive

Lesdoel
Ik kan/weet:
  • signaalwoorden gebruiken om verbanden tussen zinnen aan te geven.

Slide 2 - Diapositive

Verbanden
Zinnen en alinea's staan niet zomaar achter elkaar. Vaak is er een verband binnen zinnen en/of tussen de zinnen en/of alinea's. 

Verband binnen/tussen zinnen = zinsverband
Verband tussen alinea's = alineaverband 

Slide 3 - Diapositive

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?
  1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! Deze signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.
  2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep de signaalwoorden.
  3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?
  4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 4 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

Aan een

signaalwoord

zie je met

welk tekstverband of tekststructuur

je te maken hebt.

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

VOORBEELD OPSOMMING

Herken je aan signaalwoorden zoals:

  • ten eerste, ten tweede, ten slotte
  • om te beginnen
  • ook (nog)
  • verder
  • en
  • dubbele punt (:)
  • liggende streepje (-)
  • getallen (1, 2, 3)

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

 VOORBEELD TEGENSTELLING

herken je aan signaalwoorden zoals:

  • tegenover
  • maar
  • hoewel
  • echter
  • toch
  • aan de ene kant ... aan de andere kant



Slide 9 - Diapositive

Slide 10 - Diapositive

VOORBEELD  TOELICHTING

Herken je aan signaalwoorden zoals:

  • bijvoorbeeld
  • zo
  • zoals
  • denk aan
  • neem nou
  • onder andere


Slide 11 - Diapositive

Signaalwoorden

Slide 12 - Diapositive

Vul het verband tussen de twee zinnen of de twee delen van de zin in. Zet daaronder het signaalwoord waaraan je dat verband herkent.
1.  In de zomervakantie zwem ik vrijwel elke dag. Ook ga ik vaak surfen.

Tekstverband = ?
Signaalwoord = ?

Slide 13 - Diapositive

Geheugentestje:

Een komma zet je ...

Meerdere antwoorden zijn goed.
A
tussen twee persoonsvormen
B
tussen twee verbindingswoorden
C
tussen twee moeilijke woorden
D
tussen delen van een opsomming

Slide 14 - Quiz

Welke verwijswoorden gebruik je voor 'boek'?
A
deze, die
B
deze, dat
C
dit, dat
D
die, dit

Slide 15 - Quiz

Hoofdletters en leestekens: juist of onjuist?

Mijn beste vriendinnen zijn Nena, Pien, en Milou.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Signaalwoorden:
Eerst, daarna, vervolgens horen bij:
A
Opsommend verband
B
Tegenstellend verband
C
Chronologisch verband
D
Toelichtend verband

Slide 17 - Quiz

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goede tekstverband.
opsomming
tegenstelling
voorbeeld / toelichting
echter
maar
ook
zoals
daarnaast
zo

Slide 18 - Question de remorquage

Ik kan signaalwoorden gebruiken om verbanden tussen zinnen aan te geven.
0 = echt (nog) niet / 10 = helemaal wel
010

Slide 19 - Sondage

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 20 - Quiz