Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
Éléments de cette leçon
Fase 2
Taal, Prokrant_3
Slide 1 - Diapositive
Lesdoel:
Ik kan de voor mij moeilijke woorden uit een tekst halen
Ik weet hoe ik achter de betekenis van een moeilijk woord kan komen
Ik gebruik verschillende manieren om achter de betekenis van een moeilijk woord te komen.
Slide 2 - Diapositive
Tekst 1
'Komt er een coronapaspoort?'
Slide 3 - Diapositive
Beschrijf in de je eigen woorden wat een coronapaspoort is
Slide 4 - Question ouverte
Dit artikel gaat over het plan voor een coronapaspoort. Dat is een paspoort waarin staat dat je bent ingeënt tegen corona. Lees het artikel nog niet. Wat zijn de voordelen van een coronapaspoort, denk je?
Slide 5 - Question ouverte
Wat zijn de nadelen van een coronapaspoort, denk je?
Slide 6 - Question ouverte
Lees het artikel nu rustig door. Bekijk ook de foto.
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Lees het artikel op de volgende dia rustig door.
Slide 9 - Diapositive
Kwam je nog moeilijke woorden tegen? Woorden waarvan je de betekenis niet weet? Schrijf de woorden op. Zoek naar de betekenis in een woordenboek of op internet.
Slide 10 - Question ouverte
Lees het artikel nog eens door. In alinea 1 lees je waar het artikel over gaat. Alinea 2, 3 en 4 gaan over een onderwerp. Welk onderwerp dat is, zie je aan het kopje. Beantwoord bij elke alinea een waarom-vraag. Lees alinea 1 nog een keer. Waarom willen Europese landen een vaccinatie-paspoort?
Slide 11 - Question ouverte
Lees alinea 2 nog een keer. Waarom wil de EU het paspoort nog vóór de zomer invoeren?
Slide 12 - Question ouverte
Lees alinea 3 nog een keer. Waarom is er ook twijfel over het paspoort?
Slide 13 - Question ouverte
Lees alinea 4 nog een keer. Waarom voert minister de Jonge het paspoort nog niet in?
Slide 14 - Question ouverte
Maak nu een korte samenvatting van het artikel. Gebruik niet meer dan acht zinnen. Kijk goed naar de vragen en antwoorden van opdracht 2.
Slide 15 - Question ouverte
Signaalwoorden
Een signaalwoord geeft aan dat je moet opletten. Het is een woord dat een verband legt tussen zinnen of alinea’s. Bijvoorbeeld: ‘maar’ geeft een
tegenstelling aan. Na ‘want’ komt altijd een reden. Vul in:
Slide 16 - Diapositive
Dan mag je met zo’n paspoort vrij reizen binnen de Europese Unie (EU).
Het signaalwoord in deze zin is: 'Dan'
Slide 17 - Diapositive
'Zoals toegang tot evenementen.'
Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
zoals
B
toegang
C
evenementen
Slide 18 - Quiz
'Namelijk dat je ook met een negatieve test meer vrijheden krijgt.' Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
ook
B
namelijk
C
vrijheden
Slide 19 - Quiz
'Maar dat betekent niet automatisch dat het ook wordt ingevoerd.' Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
dat
B
ook
C
maar
Slide 20 - Quiz
Lees nu tekst 2 op de volgende dia
Lees het artikel en bekijk de foto. Beantwoord dan de vragen. Kies uit de antwoorden A, B en C.
Slide 21 - Diapositive
Slide 22 - Diapositive
Wat is een verkiezingscampagne?
A
als politieke partijen actievoeren om hun ideeën bekend te maken,
vlak voor de verkiezingen
B
als er verziekingen zijn en er zoveel mogelijk mensen moeten gaan stemmen
C
als politieke partijen mensen gaan vragen lid te worden van de partij
Slide 23 - Quiz
Wanneer kiest heel Nederland een nieuwe regering?
A
op 15 maart
B
op 15 en 16 maart
C
op 15, 16 en 17 maart
Slide 24 - Quiz
Wie mogen stemmen?
A
Iedere Nederlander die 21 jaar of ouder is
B
iedere Nederlander die 18 jaar of ouder is
C
alle inwoners van Nederland vanaf 18 jaar
Slide 25 - Quiz
Welke partij krijgt waarschijnlijk de meeste stemmen?
A
VVD
B
PVDA
C
D66
Slide 26 - Quiz
Vind jij het belangrijk dat veel mensen gaan stemmen?
A
Slide 27 - Quiz
Je stemt op de politieke partij die je het beste vindt (alinea 2). ‘Politieke’ is een bijvoeglijk naamwoord. Het zegt iets over ‘partij’. Welke bijvoeglijke naamwoorden zie je in alinea 1?
Slide 28 - Question ouverte
Lees het volgende artikel goed door
Slide 29 - Diapositive
Slide 30 - Diapositive
Waar leest de politie mee?
Slide 31 - Question ouverte
Hoe lang leest de politie mee?
Slide 32 - Question ouverte
Waarom leest de politie mee?
Slide 33 - Question ouverte
Slide 34 - Vidéo
Hoeveel criminelen zijn al opgepakt?
Slide 35 - Question ouverte
De letters van het alfabet zijn cijfers geworden. A = 1, B = 2 enzovoort.