imperatief herhalen, klok kijken oefenen, tekst lezen

imperatief herhalen, klok kijken oefenen, tekst lezen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

imperatief herhalen, klok kijken oefenen, tekst lezen

Slide 1 - Diapositive

    Ik ga op reis en ik neem mee...

Slide 2 - Diapositive

Inquiry questions
- you know what vrije tijd (leisure time) is 

-You know how to say what you do in your vrije tijd



Slide 3 - Diapositive

Wat doen we vandaag?
imperatief herhalen
voorzetsels en klok kijken herhalen
vrije tijd
tekst lezen

Slide 4 - Diapositive

Gebiedende wijs/imperative
 you use the same conjugation that you use for ik:

Kijk maar:

hele werkwoord                   stam(ik-vorm)                gebiedende wijs
Eten                                            Ik eet.                                 Eet!
Lopen                                        Ik loop.                               Loop!                                 

Slide 5 - Diapositive

Oefenen
Hier ....... je de straat ...... (oversteken)
Dan ..... je rechtsaf (gaan)
Bij het stoplicht ...... je rechtdoor (lopen)
........ ..... de fietsers! (opletten)
........ nu de instructies ..... (voorlezen)
....... je tas .....! (meenemen)

Slide 6 - Diapositive

oefenen
Phase 1/2/3 voorzetsels en klok kijken Klare taal les 12 (copy)
Phase 3
Phase 1/2

Slide 8 - Diapositive

15 minuten pauze

Hoe laat beginnen we?

Slide 9 - Diapositive

vrije tijd
gitaar spelen
zingen
dansen
schilderen
skateboarden
fotograferen
beeldhouwen

Slide 10 - Diapositive

Wat doe jij in je vrije tijd?
Ik doe aan ...
Ik speel .... 
Ik zit op .......
Ik zit bij een sportclub



Slide 11 - Diapositive

Spreektaal vrije tijd
zwemmen
het zwembad

Kun jij zwemmen?

Slide 12 - Diapositive

task lezen-reading
Minder -less 
meer-more

Lees de tekst en beantwoord de vragen
Phase 1/2 oefening 1
Phase 3: oefening 1 en 2


 

Slide 13 - Diapositive

Quiz 
hebben en zijn
to have and to be

Slide 14 - Diapositive

Welke zin is goed?

A
Ik ben een fiets
B
Hij heeft een hond
C
Wij hebben ziek.
D
Jullie zijn een boek

Slide 15 - Quiz

Fill in:
....... jullie vakantie?
A
Zijn
B
Hebben

Slide 16 - Quiz

Answer the question:
Heb je het koud?
A
Ja ik ben koud
B
Ja ik heb het koud

Slide 17 - Quiz

Fill in the right form of hebben:

Wij ..... veel vrienden
A
heeft
B
is
C
hebben

Slide 18 - Quiz

Fill in the right form

.... u de nieuwe docent?
A
Heeft
B
Bent
C
Ben
D
Is

Slide 19 - Quiz

Fill in the right form:

Jij en ik gaan naar huis. .... .... moe.
A
Jullie zijn
B
Ik ben
C
Wij zijn
D
hij is

Slide 20 - Quiz

Fill in the right form

Moeder ligt in bed. ...... .... ziek.
A
Zij is
B
Zij heeft
C
hij heeft
D
wij hebben

Slide 21 - Quiz

Fill in the right form.

Jij gaat naar een feest. .... ...... blij.
A
Hij is
B
Jij bent
C
Zij is

Slide 22 - Quiz

Fill in the right form

ik .... vandaag jarig
A
is
B
ben
C
zijn

Slide 23 - Quiz



Hoe oud .... je nu?
A
ben
B
bent
C
is
D
zijn

Slide 24 - Quiz


Mijn zus ..... ook vandaag jarig
A
zijn
B
is
C
heeft

Slide 25 - Quiz


Hoe oud ..... je zus nu?
A
is
B
heeft
C
zijn

Slide 26 - Quiz

Put the sentence in the plural.

Hij is niet thuis
A
Zij is niet thuis.
B
Wij zijn niet thuis.
C
Zij hebben niet thuis.

Slide 27 - Quiz

Put the sentence in the singular.

De tomaten zijn rood.
A
De tomaten zijn groen.
B
De tomaat heeft rood.
C
De tomaat is rood.

Slide 28 - Quiz