Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
Éléments de cette leçon
§ 6.4 Aantallen en Procenten
Slide 1 - Diapositive
Agenda voor vandaag:
oefenen met:
- verhoudingen
- verhoudingstabellen
- handige percentages
- rekenen met percentages
- percentages berekenen bij aantallen
Slide 2 - Diapositive
Wat weten we nog van verhoudingen?
Zorg dat je het volgende bij de hand hebt:
- pen
- papier
- rekenmachine
- telefoon
Slide 3 - Diapositive
Van een televisie is de verhouding tussen de breedte en de hoogte van het scherm 16 : 9. Het scherm van Youri is 48 cm breed. Bereken de hoogte van het televisiescherm.
A
3 cm
B
27 cm
C
144 cm
D
36 cm
Slide 4 - Quiz
Van een televisie is de verhouding tussen de breedte en de hoogte van het scherm 16 : 9.
Het scherm van Youri is 48 cm breed.
Bereken de hoogte van het televisiescherm.
breedte : hoogte
16: 9
48: ?
breedte is x 3, dus hoogte ook x 3
48:27
Slide 5 - Diapositive
Van een televisie is de verhouding tussen de breedte en de hoogte van het scherm 16 : 9. Het tv-scherm van Monique is 90 cm hoog. Bereken de breedte van haar tv-scherm.
A
16 cm
B
45 cm
C
80 cm
D
160 cm
Slide 6 - Quiz
Van een televisie is de verhouding tussen de breedte en de hoogte van het scherm 16 : 9.
Het tv-scherm van Monique is 90 cm hoog.
Bereken de breedte van haar tv-scherm.
breedte : hoogte
16: 9
?: 90
hoogte is x 10, dus breedte ook x 10
160 : 90
Slide 7 - Diapositive
Voor het maken van 4 kaasstengels heb je 50 gram geraspte kaas en twee plakjes bladerdeeg nodig. Bereken hoeveel gram geraspte kaas je nodig hebt voor het maken van 20 kaasstengels.
Slide 8 - Question ouverte
Voor het maken van 4 kaasstengels heb je 50 gram geraspte kaas en twee plakjes bladerdeeg nodig.
Bereken hoeveel gram geraspte kaas je nodig hebt voor het maken van 20 kaasstengels.
kaasstengels
4
x5
20
gram geraspte kaas
50
250
plakjes bladerdeeg
2
10
Slide 9 - Diapositive
Voor het maken van 4 kaasstengels heb je 50 gram geraspte kaas en twee plakjes bladerdeeg nodig. Marijke heeft 250 gram geraspte kaas. Hoeveel plakjes bladerdeeg zijn nodig als Marijke alle geraspte kaas wil gebruiken.
Slide 10 - Question ouverte
Voor het maken van 4 kaasstengels heb je 50 gram geraspte kaas en twee plakjes bladerdeeg nodig.
Marijke heeft 250 gram geraspte kaas. Hoeveel plakjes bladerdeeg zijn nodig als Marijke alle geraspte kaas wil gebruiken.
kaasstengels
4
gram geraspte kaas
50
x5
250
plakjes bladerdeeg
2
10
Slide 11 - Diapositive
Kabeljauwfilet kost € 12,- per kilogram. Henk koopt 300 gram kabeljauwfilet. Bereken hoeveel euro hij moet betalen.
Slide 12 - Question ouverte
Kabeljauwfilet kost € 12,- per kilogram.
Henk koopt 300 gram kabeljauwfilet. Bereken hoeveel euro hij moet betalen.
.
Prijs voor 300 gram kabeljauwfilet = 1200 : 1000 x 300 = €3,60
gram kabeljauwfilet
1000
: 1000 x 300
300
prijs in centen
1200
360
Slide 13 - Diapositive
Kabeljauwfilet kost € 12,- per kilogram. Karin betaalt € 9,50 voor kabeljauwfilet. Bereken hoeveel gram zij heeft gekocht. Rond af op hele grammen.
Slide 14 - Question ouverte
Kabeljauwfilet kost € 12,- per kilogram.
Karin betaalt € 9,50 voor kabeljauwfilet. Bereken hoeveel gram zij heeft gekocht. Rond af op hele grammen.
.
aantal gram kabeljauwfilet = 1000 : 1200 x 950 = 792 gram
gram kabeljauwfilet
1000
792
prijs in centen
1200
: 1200 x 950
950
Slide 15 - Diapositive
Jaco kocht in 2016 een nieuwe auto. Hij kreeg 10% korting op de aanschafprijs van € 23.998,-. 10% is een handig percentage, door welk getal moet je het totaal delen?
Slide 16 - Question ouverte
Jaco kocht in 2016 een nieuwe auto. Hij kreeg 10% korting op de aanschafprijs van € 23.998,-. Bereken hoeveel euro Jaco voor zijn auto heeft betaald.
Slide 17 - Question ouverte
Van alle nieuw verkochte auto’s in Nederland is 30% wit. In 2015 werden bijna 450 000 nieuwe personenauto’s verkocht. Bereken hoeveel van de nieuw verkochte personenauto’s wit zijn.
Slide 18 - Question ouverte
In 2015 werden bijna 450 000 nieuwe personenauto’s verkocht.
Bereken hoeveel van de nieuw verkochte personenauto’s wit zijn.
30% = 3 x 10%
10% van 450 000 = 45 000 auto's
30% van 450 000 = 3 x 45 000 auto's = 135 000 auto's
Slide 19 - Diapositive
In leerjaar één zitten 150 leerlingen. Voor een proefwerk behaalde 86% van de leerlingen een voldoende. Bereken hoeveel leerlingen een voldoende kregen voor dit proefwerk.
Slide 20 - Question ouverte
In leerjaar één zitten 150 leerlingen.
Voor een proefwerk behaalde 86% van de leerlingen een voldoende.
Bereken hoeveel leerlingen een voldoende kregen voor dit proefwerk.
.
aantal leerlingen met voldoende = 150 : 100 x 86 = 129 leerlingen
aantal leerlingen
150
129
procenten
100
:100 x86
86
Slide 21 - Diapositive
Praxis ruimt loungesets op. Marc koopt een loungeset van € 689,- voor € 447,85. Bereken hoeveel procent korting hij heeft gekregen
Slide 22 - Question ouverte
Praxis ruimt loungesets op. Marc koopt een loungeset van € 689,- voor € 447,85.
Bereken hoeveel procent korting hij heeft gekregen
.
procent korting = 100 : 689 x 447,85 = 65%
prijs
689
:689 x447,85
447,85
procenten
100
65
Slide 23 - Diapositive
aantallen en procenten
Maak gebruik van een verhoudingstabel.
Bovenste rij aantal; onderste rij procenten.
Vul de gegevens in die je weet. Denk eraan: het totaal is altijd 100%.
Van welke rij weet je alle gegevens? Gebruik deze rij om mee te rekenen (via de 1)
Herhaal dezelfde stappen op de rij met de onbekend.
Schrijf WAT - HOE (berekening) - UITKOMST op.
Slide 24 - Diapositive
Op een school met 300 leerlingen komen 168 leerlingen op de fiets.
Hoeveel procent van de leerlingen komen op de fiets?
aantal leerlingen
300
procenten
Slide 25 - Diapositive
Op een school met 300 leerlingen komen 168 leerlingen op de fiets.
Hoeveel procent van de leerlingen komen op de fiets?
aantal leerlingen
300
procenten
100
Slide 26 - Diapositive
Op een school met 300 leerlingen komen 168 leerlingen op de fiets.
Hoeveel procent van de leerlingen komen op de fiets?
aantal leerlingen
300
168
procenten
100
Slide 27 - Diapositive
Op een school met 300 leerlingen komen 168 leerlingen op de fiets.
Hoeveel procent van de leerlingen komen op de fiets?
.
Procent leerlingen op de fiets = 100 % : 300 x 168 = 56%
aantal leerlingen
300
1
168
procenten
100
(:300x168)
56
Slide 28 - Diapositive
zelfstandig werken
Wat: Maken opdracht 34 t/m 36 (blz. 214)
Hoe: zelfstandig maken in je schrift
Hulp: zie theorie pag. 212
Tijd: voor donderdag 17.00 uur foto's insturen via teams.
Uitkomst: vrijdag bespreken en een proeftoets om het hoofdstuk af te ronden.