woordenschat Strux hoofdstuk 3 een maaltijd bereiden

De soep is dun, daarom doe ik er wat maizena bij
A
wokken
B
grillen
C
binden
D
stomen
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

De soep is dun, daarom doe ik er wat maizena bij
A
wokken
B
grillen
C
binden
D
stomen

Slide 1 - Quiz

Het fijn snijden van een ui noemen we .............................................
A
snipperen
B
fruiten
C
roeren
D
mengen

Slide 2 - Quiz

Het eimengsel in de pan verandert in een vaste stof. Dit noemen we ...............
A
grillen
B
stollen
C
wokken
D
binden

Slide 3 - Quiz

Een ander woord voor roerbakken is...................
A
koken
B
grillen
C
bakken
D
wokken

Slide 4 - Quiz

In de oven een bruin korstje op een gerecht maken, noemen we ................
A
roerbakken
B
wokken
C
gratineren
D
koken

Slide 5 - Quiz

Het zachtjes aanbakken van bijvoorbeeld uitjes, noemen we ........
A
fruiten
B
gratineren
C
snipperen
D
stoven

Slide 6 - Quiz

Een geschreven uitleg over hoe je de pizza warm kunt maken, heet ...............
A
kookwekker
B
gebruiksaanwijzing
C
gerecht
D
stoven

Slide 7 - Quiz

De rijst wordt goed droog als je de rijst laat ....................................
A
koken
B
stoven
C
afgieten
D
uitdampen

Slide 8 - Quiz

De salade wordt mooi gemaakt met komkommer en tomaat. Dit noemen we................................
A
gratineren
B
garneren
C
stoven
D
serveren

Slide 9 - Quiz

een pan met een dikke bodem en een deksel heet een .......................
A
braadpan
B
steelpan
C
koekenpan
D
ovenschaal

Slide 10 - Quiz

...........................is vlees op een laag vuur gaar laten worden.
A
grillen
B
uitdampen
C
stoven
D
wokken

Slide 11 - Quiz

Met de ..................schep ik de soepballetjes uit de soep.
A
schuimspaan
B
pollepel
C
pannenlikker

Slide 12 - Quiz

Door uitdampen wordt de rijst droger.
A
waar
B
nietwaar

Slide 13 - Quiz

Door garneren wordt het eten niet mooier.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quiz

Stoven doe je in een pan met een deksel erop.
A
waar
B
niet waar

Slide 15 - Quiz

Grillen is verhitten met veel olie.
A
waar
B
niet waar

Slide 16 - Quiz

Je krijgt mooie strepen op vlees, als je het..............................
A
stooft
B
grilt

Slide 17 - Quiz

Als je wilt dat eten er mooi uitziet, moet je het ...........................
A
garneren
B
serveren

Slide 18 - Quiz

Een platte lepel met gaatjes, noem je een...............................
A
soeplepel
B
pannenlikker
C
schuimspaan

Slide 19 - Quiz

Wat er allemaal in een gerecht gaat, noemen we..........................
A
de gebruiksaanwijzing
B
de ingrediënten
C
het recept
D
de wokgroenten

Slide 20 - Quiz