Over taal blok 1 2KT - Herhaling

Over taal - Blok 1
2KT
1 / 10
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

Cette leçon contient 10 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Over taal - Blok 1
2KT

Slide 1 - Diapositive

Nadia

1. Ik heb een zusje
2. Ik heb 2 katten
3. Ik ben geboren in Nederland

Slide 2 - Diapositive

Welke is niet waar?
A
Ik heb een zusje.
B
Ik heb twee katten.
C
Ik ben geboren in Nederland.

Slide 3 - Quiz

Sleep de stappen naar de goede plek!
1.
2.
3.
4.
Kijk naar bekende stukjes in het woord.
Kijk naar de plaatjes in de tekst.
Vraag de betekenis of zoek het op in het woordenboek.
Lees een stukje terug of verder en kijk of het woord wordt uitgelegd.

Slide 4 - Question de remorquage

Theorie (stappenplan moeilijke woorden)

Slide 5 - Diapositive

Theorie (synoniemen)
Synoniemen = woorden die hetzelfde betekenen.

  • Bijvoorbeeld: smerig en vies of snel en vlug
  • Als je synoniemen kent, hoef je niet steeds hetzelfde woord voor het hetzelfde te gebruiken. Dat maakt je teksten leuker en vaak ook beter.
  • Maar let op: deze soort woorden betekenen niet altijd precies hetzelfde. Bijvoorbeeld: giechelen is bijvoorbeeld lachen, maar zacht lachen. Schateren is heel hard lachen.

Slide 6 - Diapositive

Sleep het juiste synoniem 
naar de woorden in de eerste rij.
Interessant
Ervaring
Levendig
Enthousiast
Boeiend
Beleving

Slide 7 - Question de remorquage

Sleep het juiste synoniem 
naar de woorden in de eerste rij.
Duidelijk
Slim
Eigenzinnig
Koppig
Helder
Snugger

Slide 8 - Question de remorquage

Theorie (publiek)
Beleefd of onbeleefd?
In een chat met je vrienden schrijf je andere woorden dan in een e-mail aan je docent. Woorden die je goed kunt gebruiken als je tegen vrienden praat, zijn misschien onbeleefd als je tegen je docent praat. De taal die je met vrienden spreekt, is jongerentaal of straattaal. Daar zitten woorden in die je beter niet kunt gebruiken bij volwassenen. Je moet dus weten welke woorden bij de situatie passen en bij de persoon met wie je praat of aan wie je schrijft. Je moet denken aan je publiek.

Slide 9 - Diapositive

Aan de slag!
Blok 1: Over Taal
Deel 1: Opdracht 1.11
Deel 2: Opdracht 1.12

Huiswerk voor maandag

Slide 10 - Diapositive