Verhoudingen, procenten en rekenen

Verhoudingen, % & rekenen
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
WiskundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Verhoudingen, % & rekenen

Slide 1 - Diapositive

Je kunt het!!!

Slide 2 - Diapositive

Les van vandaag
  • Herhalen vermenigvuldigen
  • Overhoren de tafel tot en met 10
  • Procenten, breuken en komma getallen uitrekenen!
  • Zelfstandig werken

Slide 3 - Diapositive

Hoe reken je dit ook alweer uit? 
85
    33 x

Slide 4 - Diapositive

Relatie tussen procenten, breuken en kommagetallen



Procenten, breuken en kommagetallen zijn met elkaar verbonden.
  •  Je kunt ze naar elkaar omrekenen.                                                                     


  • Slide 5 - Diapositive

    Wat betekenen procenten? 
    Een procent is een honderdste deel van iets. 
    Bijvoorbeeld 3% van 200 = 6

    Slide 6 - Diapositive

    Procenten
    Voorbeeld: Je hebt 100 knikkers.
    Als je 100% van de knikkers meeneemt dan neem je er 100 mee.

    Slide 7 - Diapositive

    50%
    Hoeveel knikkers neem ik mee als ik 50 % van de knikkers meeneem?

    Slide 8 - Diapositive

    10%
    Hoeveel knikkers neem ik mee als ik 10 % van de knikkers meeneem?

    Slide 9 - Diapositive

    Berekenen
    100% = 100 knikkers 
    50% = de helft van de knikkers --> 50
    10% = 1/10 deel --> 10 knikkers

    Slide 10 - Diapositive

    100 knikkers --> 12%
    Wat nu als ik 12% van 100 knikkers mag meenemen.

    Slide 11 - Diapositive

    Rekenen met 1%
    1% = 1/100 deel
    1 Knikker
    12 % = 12 knikkers
    100%
    1 %
    12
    100 
    1 Knikker
    12 Knikkers

    Slide 12 - Diapositive

    Verhoudingstabel
    300 Knikkers
    Hoeveel knikkers heb ik als ik 30% meeneem
    100%
    1 %
    30%
    300
    3
    ?

    Slide 13 - Diapositive

    Van procent naar breuk.


    20% van alle kinderen uit de klas neemt een peer mee als tussendoortje. Welk (breuk)deel van alle kinderen is dat? 

    Slide 14 - Diapositive

    Vervolgens kun je die breuk weer vereenvoudigen

    Zou je de breuk 20⁄100 vereenvoudigen dan is dit gelijk aan 1⁄5 .

    20% is dus gelijk aan 1⁄5 

    Slide 15 - Diapositive

    50% = ?
    A
    een kwart
    B
    de helft
    C
    50
    D
    0,05

    Slide 16 - Quiz

    Wat is meer?
    A
    3/4
    B
    80%
    C
    60%
    D
    1/5

    Slide 17 - Quiz

    Van procent naar breuk
    40% is ...
    Schrijf de breuk
    A
    2/10
    B
    2/5
    C
    4/10
    D
    4/100

    Slide 18 - Quiz

    24,8 % is ongeveer?
    A
    7/10
    B
    3/10
    C
    1/4
    D
    1/2

    Slide 19 - Quiz

    1/4 is hetzelfde als?
    A
    8%
    B
    12,5%
    C
    80%
    D
    25%

    Slide 20 - Quiz

    Wat is het minste?
    A
    1/4
    B
    25%
    C
    0,25
    D
    1/5

    Slide 21 - Quiz

    1/3 deel = ?
    A
    30%
    B
    3%
    C
    33,3%
    D
    0,3%

    Slide 22 - Quiz

    Een hamburger kost 3 Euro.
    Deze hamburger wordt de helft duurder. Hoe veel kost deze hamburger?
    A
    1,5 Euro
    B
    3 Euro
    C
    4,5 Euro
    D
    6 Euro

    Slide 23 - Quiz

    25% van 400 = ?
    A
    200
    B
    100
    C
    50
    D
    25

    Slide 24 - Quiz

    Een auto van 2000 Euro wordt 10% duurder. Wat gaat deze auto kosten?
    A
    2010 Euro
    B
    2020 Euro
    C
    2200 Euro
    D
    2100 Euro

    Slide 25 - Quiz

    Hoeveel is 30% van 300?
    A
    30
    B
    90
    C
    180
    D
    270

    Slide 26 - Quiz

    Bij een cirkeldiagram betekent een volle cirkel:
    A
    360 %
    B
    100 %
    C
    Hangt er vanaf
    D
    90%

    Slide 27 - Quiz

    300 appels komen overeen met 100%
    100 appels zijn dan?
    A
    3,3%
    B
    33,3%
    C
    66,6%
    D
    Staat geen juist antwoord

    Slide 28 - Quiz

    Zelfstandig werken!!
    N2 Domeinen
    Verhoudingen
    Ga door bij waar je gebleven bent!!!

    Slide 29 - Diapositive