Meewerkendvoorwerp, bijwoordelijke bepaling, bijwoord

Grammatica 
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Grammatica 

Slide 1 - Diapositive

Doel
Na deze les weet je wat een meewerkend voorwerp, bijwoordelijke bepaling is en weet je hoe je deze in een zin kunt vinden.

Slide 2 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Slide 3 - Diapositive

Lees de zin en bepaal wie of wat de ontvanger of luisteraar is.
Vlak voor sluitingstijd verkocht de juwelier nog een dure ring aan een klant.

Slide 4 - Question ouverte

Lees de zin en bepaal wie of wat de ontvanger of luisteraar is.
De artiest toonde zijn kunsten aan een enthousiast publiek.

Slide 5 - Question ouverte

Lees de zin en bepaal wie of wat de ontvanger of luisteraar is.
Binnenkort zal de gemeente de verouderde wijk een opknapbeurt geven.

Slide 6 - Question ouverte

Theorie
In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp (mv) staan. Het meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met ‘vertellen’ (meedelen, uitleggen, zeggen) of met ‘geven’ (overhandigen, lenen, toesturen):
– Marijn / heeft / zijn oude laptop / aan Jari (mv) / gegeven.



Slide 7 - Diapositive

Theorie
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan (of voor), maar dat hoeft niet. Als het niet met aan begint, kun je aan ervoor zetten. Als aan in de zin staat, moet je het weg kunnen laten. Soms moet je dan wel de woordvolgorde veranderen:
– Marijn / heeft / Jari (mv) / zijn oude laptop / gegeven.

Als het meewerkend voorwerp met voor begint, is het onderwerp meestal iemand die iets voor een ander doet; die ander is het meewerkend voorwerp. Let op: je kunt voor niet zo gemakkelijk weglaten als aan:
– Karen / zal / voor Fleur (mv) / een potje nagellak / kopen.



Slide 8 - Diapositive

Zo vind je het meewerkend voorwerp
1. Noteer onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp? Het antwoord (als er een antwoord is) is het meewerkend voorwerp.
3. Controleer ten slotte of je aan (voor) kunt weglaten of toevoegen.
Voorbeeld:
– Ik heb jou gisteren de foto laten zien.
1. ow: ik – wg: heb laten zien – lv: de foto
2. Vraag: Aan wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
Antwoord: jou
3. Controle: Ik heb (aan) jou gisteren de foto laten zien.
Je kunt aan toevoegen; dus: mv = jou.

Slide 9 - Diapositive

Wat is het meewerkend voorwerp?
Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verrassing gegeven.

Slide 10 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?
Artsen zonder grenzen hebben de slachtoffers medicijnen en dekens uitgedeeld.

Slide 11 - Question ouverte

Wat is het meewerkend voorwerp?
De leraar liet de klas de nieuwste Lijsters zien.

Slide 12 - Question ouverte

Bijwoordelijke bepaling

Slide 13 - Diapositive

Breid de volgende zin uit met een zinsdeel.
Voor haar kinderen kookt mevrouw Smidt een gezonde maaltijd.

Slide 14 - Question ouverte

Breid de volgende zin uit met een zinsdeel.
De arts schreef de patiënt een kuur voor.

Slide 15 - Question ouverte

Theorie
Een bijwoordelijke bepaling (bwb) geeft antwoord op vragen als: Hoe? Hoelang? Hoever? Waar? Waardoor? Waarheen? Waarom? Waarover? Waarvandaan? Waar? Wanneer?
– In de garage staat de oldtimer van Martin. (Waar?)
– De vakantie begint over drie weken. (Wanneer?)
– Het theater werd wegens een verbouwing gesloten. (Waarom?)
– Caro gaat op haar scooter naar de stad. (Hoe? Waarheen?)


Slide 16 - Diapositive

Theorie
Ook de vraagwoorden waarmee je bijwoordelijke bepalingen zoekt (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn in een zin bijwoordelijke bepaling:
– Waarom heb je dat leuke jurkje geruild?
Let op: niet alle bijwoordelijke bepalingen geven antwoord op een vraag. Ook woorden als niet, wel, zeker, absoluut, eigenlijk, allicht, natuurlijk, misschien, vermoedelijk en waarschijnlijk zijn bijwoordelijke bepaling.

Slide 17 - Diapositive

Zo vind je de bijwoordelijke bepalingen
1. Noteer  werkwoordelijk gezegde, onderwerp lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp.
3. De zinsdelen die dan nog overblijven, zijn meestal een bijwoordelijke bepaling.
Let op: niet in alle zinnen komt een bijwoordelijke bepaling voor, maar een zin kan ook meerdere bijwoordelijke bepalingen bevatten.

Slide 18 - Diapositive

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en)
Na afloop van het debat moesten een paar leerlingen helpen bij het opruimen van de stoelen.

Slide 19 - Question ouverte

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en)
Waarom hebben jullie dat niet aan mij gegeven?

Slide 20 - Question ouverte

Zoek de bijwoordelijke bepaling(en)
Gisteren zouden wij op het IJsselmeer gaan zeilen.

Slide 21 - Question ouverte

Bijwoord

Slide 22 - Diapositive

Elke zin bevat een bwb van meerdere woorden. Neem de zinnen over en vul op de puntjes een bwb van één woord in.
Wij zullen de kaartjes voor het concert … via internet bestellen.

Slide 23 - Question ouverte

Elke zin bevat een bwb van meerdere woorden. Neem de zinnen over en vul op de puntjes een bwb van één woord in.
… boeken veel mensen hun vakantie kort van tevoren.

Slide 24 - Question ouverte

Theorie
Als een bijwoordelijke bepaling uit één woord bestaat, is dit als woordsoort een bijwoord (bw). Een bijwoord kan van alles aangeven, bijvoorbeeld:
• tijd: gisteren, morgen, straks, vroeger, tegenwoordig;
• plaats: er, daar, hier, nergens, overal;
• zekerheid: absoluut, ongetwijfeld, vast, echt;
• ontkenning: niet, nooit, geenszins.
Ook de vraagwoorden die je gebruikt om een bijwoordelijke bepaling te vinden (hoe, waar, waardoor, waarheen, waarom, wanneer enzovoort), zijn bijwoorden:
– Wanneer (bwb) / zal / de gymzaal / worden opgeknapt?

Slide 25 - Diapositive

Theorie
Een bijwoord kan ook iets zeggen over een ander woord. Als je een zin in zinsdelen verdeelt, kan het bijwoord onderdeel zijn van een zinsdeel. Een bijwoord kan iets vertellen over:
• een werkwoord (Eske / fietst / snel) ;
• een bijvoeglijk naamwoord (De winkel / verkoopt / heel gezonde mueslirepen) ;
• een ander bijwoord (Geert / liep / bijzonder hard / tijdens de wedstrijd).
Let op: een bijwoord lijkt soms op een bijvoeglijk naamwoord, maar een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord en een bijwoord niet:
– Hidde kan goed (bw) pianospelen (zww).
– De labyrintrenner is een goed (bn) boek (zn).
– Wanneer (bwb) / zal / de gymzaal / worden opgeknapt?

Slide 26 - Diapositive

Noteer de bijwoorden uit de zin.
Wij kwamen gisteren plotseling in een sneeuwstorm terecht.

Slide 27 - Question ouverte

Noteer de bijwoorden uit de zin.
Stratenmakers hebben een erg zwaar beroep.

Slide 28 - Question ouverte

Noteer de bijwoorden uit de zin.
Morgen is hier een bijeenkomst met leerlingen.

Slide 29 - Question ouverte

Ga nu naar de online versie
Klik op de rechterkant op E-books

Slide 30 - Diapositive

Kies Flex-leerboek 1 havo/vwo

Slide 31 - Diapositive

Aan de slag
Hoofdstuk 5 meewerkend voorwerp

Maken: opdr. 1 -2- 4

Slide 32 - Diapositive