Thema 4 basisstof 4 Evolutie in populaties + 5 onderzoek naar evolutie

4.4 Evolutie in populaties
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

4.4 Evolutie in populaties

Slide 1 - Diapositive

Door wie is de evolutietheorie bedacht?
A
Charles Darwin
B
Albert Einstein
C
Alfres Russel Wallace
D
Sigmund Freud

Slide 2 - Quiz

Wat verklaart de evolutietheorie niet?
A
het verdwijnen van soorten
B
het ontstaan van leven
C
het veranderen van soorten
D
het ontstaan van soorten

Slide 3 - Quiz

De evolutietheorie gaat ervan uit dat:
1. Door mutatie steeds nieuwe ......................... ontstaan. 
2. Als een organisme zich kan aanpassen aan zijn omgeving heeft hij een grotere ............................. Dit verschijnsel noemen we .........................
3. Dat door ......................... een zelfde soort steeds meer kan verschillen van elkaar, omdat ze in een andere omgeving leven. Hierdoor kunnen er uiteindelijk nieuwe ......................... ontstaan. Deze verschillende soorten kunnen zich uiteindelijk niet meer .......................... samen.

soorten
overlevingskans
natuurlijke selectie
isolatie
genotypen
voortplanten

Slide 4 - Question de remorquage

Leerdoelen
Na deze basisstof kun/ken je:
  • benoemen wat een soort en wat een populatie is.
  • beschrijven hoe de genetische eigenschappen van een populatie kunnen veranderen.

Slide 5 - Diapositive

Hoe kun je een soort definiëren?

Slide 6 - Question ouverte

Soort
Soort:
individuen kunnen onderling voortplanten (op natuurlijke wijze) en zo vruchtbare nakomelingen krijgen.

Slide 7 - Diapositive

Soort versus populatie
Soort:
soms zijn er twijfelgevallen.

Bijv. een deel van de nakomelingen is vruchtbaar.

Of fysiek is paren eigenlijk niet mogelijk.

Slide 8 - Diapositive

Hoe kun je een populatie definiëren?

Slide 9 - Question ouverte

Soort versus populatie
Populatie:
groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied.

Gebied is begrensd met natuurlijke grenzen. Bijv. rivier.
konijnen op Schiermonnikoog.

Slide 10 - Diapositive

Genenpool:
alle genen van de individuen in een populatie.

Hierdoor bevat een populatie dus ook verschillende allelen van die genen.

En kun je bepalen de 
allelfrequentie bepalen.
= aantal keren elk allel voorkomt in een populatie.

Verschillende haarkleuren.
Alleen roodharige mensen.

Slide 11 - Diapositive

Allelfrequenties
Constant:
er treedt géén selectiedruk op door een van de allelen. De allelfrequenties blijven gelijk.
Bijv.: bloedgroepen.

Veranderend:
 De allelfrequenties veranderen. Dit kan doordat een allel de overlevingskans verkleint. 
Of een kenmerk geeft voordeel bij voortplanting (= seksuele selectie).

Hoe langer de staart hoe aantrekkelijker voor een vrouwtje.

Slide 12 - Diapositive

Wat zijn rudimentaire organen? 

Slide 13 - Diapositive

bs 5 Onderzoek naar evolutie
Verwantschap kan op verschillende manieren aangetoond worden:

  • Door onderzoek naar overeenkomsten in anatomie (bouw, bijv. homologe organen)
  • Door onderzoek naar rudimentaire organen 
  • Door onderzoek naar overeenkomsten in biochemie (eiwitten, RNA, DNA of celmembranen/celwanden)

Slide 14 - Diapositive

Homologe organen

Slide 15 - Diapositive

Homologe organen
Hebben een overeenkomstige grondvorm door verwantschap; de functie kan verschillen

Slide 16 - Diapositive

Analoge organen 
 
Wat is het verschil met homologe organen?

Slide 17 - Diapositive

Dit zijn analoge organen. Organen die niet zijn ontstaan uit dezelfde grondvorm, maar door aanpassingen aan het milieu wel een vergelijkbare functie hebben.

Slide 18 - Diapositive

Analoge organen
hebben een overeenkomstige vorm door overeenkomst in functie, niet door verwantschap

Slide 19 - Diapositive

Samenvatting

Slide 20 - Diapositive

De voorpoot van een krokodil en de voorpoot van een mol zijn:
A
Homologe organen
B
Analoge organen

Slide 21 - Quiz

Een populatie is....
A
een groep organismen van hetzelfde soort.
B
groep organismen van verschillende soorten in een bepaald gebied.
C
een groep organismen van hetzelfde soort in een begrensd gebied.
D
een individu van één soort.

Slide 22 - Quiz

Een rat en muis
behoren tot dezelfde
soort.
A
nee
B
ja

Slide 23 - Quiz

De groene kikker en de
boomkikker behoren
tot hetzelfde soort.
A
nee
B
ja

Slide 24 - Quiz

Bij seksuele selectie beïnvloeden bepaalde eigenschappen de keuze voor een partner. Dit beïnvloedt dus ook de ....

Slide 25 - Question ouverte

DNA-analyse 
sequentie analyse --> welke en hoeveel verschillen ....--> zegt iets over verwantschap 

stelregel:
Hoe meer de DNA-sequenties overeenkomen, des te groter de verwantschap 

Slide 26 - Diapositive

Fossielen
  • Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteente.
  • Door de fossielen die gevonden zijn, blijkt dat in miljoenen jaren (evolutie) soorten zijn ontstaan, veranderd en/of verdwenen zijn.

  • De fossielen zijn een argument voor de evolutietheorie, ze laten zien dat de evolutietheorie waar kan zijn.
Levende fossiel
'Levende fossielen'  zijn dieren die al heel vroeger leefden en nu nog steeds (Bijv. de Naulitus, een zeedier).

Slide 27 - Diapositive

Fossielen
Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen.
  • Hoe dieper het fossiel ligt, hoe ouder het is.
  • Sommige fossielen liggen maar in één gesteentelaag

Slide 28 - Diapositive