1.1

1 / 23
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

Cette leçon contient 23 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Welkom bij Economie

- Boek, schrift, rekenmachine op tafel
- telefoon uit zicht

Slide 2 - Diapositive

Planning
- studiewijzer (ook in Magister zichtbaar)
- par. 1.1 theorie
- par. 1.1 maken: opgave 1 t/m 13 + bespreken

Slide 3 - Diapositive

1.1 Waar heb jij behoefte aan?

leerdoelen:
- je  kunt uitleggen dat er verschillende soorten behoeften bestaan
- Je kunt de spanning uitleggen tussen behoeften en middelen
- Je kunt goederen en diensten van elkaar onderscheiden
- Je kunt alternatieve aanwendbaarheid van middelen uitleggen

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Maken opdr. 1, 2 en 3
- individueel
- ongeveer 5 min. 
- daarna klassikaal nakijken
- af? Dan verder werken aan 4, 5, en 6

Slide 6 - Diapositive

Bespreken opdr. 1, 2 en 3
  1. a. secundair, hij kan ook op een andere manier naar school 
    b. secundair, hij kan ook op de fiets.
  2. anders komt ze niet op haar werk, dus noodzakelijk
  3. in Afrika is minder geld om behoeftes te voorzien, dus kan een fiets of een telefoon luxe zijn (eerst zullen basisbehoeften ingevuld worden)

Slide 7 - Diapositive

keuzes maken
  • schaarste in middelen:  (als consument)
  • omdat middelen (tijd & geld) niet oneindig aanwezig zijn


  • schaars goed   (productie)
  • middelen nodig om ze te produceren
  • Geen middelen nodig? -> vrije goederen
  • bijv. zonlicht en wind
   

Slide 8 - Diapositive

Maken opdr. 4, 5 en 6
individueel      ong. 5 min
  • opdr. 4: schaars, er zijn middelen nodig (bijv. zuivering, en de kraan)

  • opdr. 5: enige vrije goed is 'strand' 

  • opdr. 6: schaarste in tijd  & schaarste in geld

Slide 9 - Diapositive

Theorie
Consumenten -> consumeren:
  • Goederen   = tastbaar, kun je aanraken
  • Diensten     = niet-tastbaar, activiteiten, je doet iets voor iemand

Goederen:
  • gebruiksgoederen   = kan je meerdere keren gebruiken
  • verbruiksgoederen   = kun je één keer consumeren, gaat 'op'


Slide 10 - Diapositive

alternatief aanwendbaar =
verschillende mogelijkheden om in je behoeftes te voorzien
  • je maakt hierbij keuzes hoe je je tijd en geld  inzet
  • bijv keuze uit 'kopen' of 'zelfvoorziening'


  • Maken:  opdrachten 7 t/m 13.  Vraag 8 en 12 mag je overslaan. 

Slide 11 - Diapositive

nakijken 7, 9 en 10
  • 7a. goederen die langer mee gaan
  • 7b. goed, er wordt meer geconsumeerd tov 2017

  • 9a. diensten, je betaalt voor het abonnement
  • 9b. aan goederen
  • 9c. Snoep en snacks 17%, drinken 21%, Lunch 21%     Totaal 59%
    In totaal bestaat 59% van het totaal van de uitgaven uit verbruiksgoederen

  • 10. Je kunt je tijd en geld inzetten om te gaan breien (ipv minder tijd inzetten en iets kopen, maar dat kost dan meer geld)

Slide 12 - Diapositive

nakijken 11 en 13
  • 11a. schaars betekent in de economie dat er middelen ingezet moeten worden (en niet dat er weinig van het goed is is)
  • 11b. er is minder aanbod en meer vraag naar fossiele brandstoffen
  • 11c. de gereedschappen, menskracht en materialen kunnen ook voor andere doeleinden gebruikt worden.

  • 13. door de toepassing van robots kan er waarschijnlijk sneller en goedkoper geproduceerd worden, er is dus minder tijd & geld nodig voor de productie. 

Slide 13 - Diapositive

Zijn de leerdoelen gehaald?

leerdoelen:
- je  kunt uitleggen dat er verschillende soorten behoeften bestaan
- Je kunt de spanning uitleggen tussen behoeften en middelen
- Je kunt goederen en diensten van elkaar onderscheiden
- Je kunt alternatieve aanwendbaarheid van middelen uitleggen

Slide 14 - Diapositive

Iedere dag heb je van alles nodig of wil je graag iets hebben. Je noemt dat .....
A
Behoeften
B
Budget
C
Goederen
D
Reclame

Slide 15 - Quiz

Iedere dag heb je van alles nodig of wil je graag iets hebben. Je noemt dat .....
A
Behoeften
B
Budget
C
Goederen
D
Reclame

Slide 16 - Quiz

De .... behoeften maken je leven leuker of makkelijker.
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
C
Gebruiksgoederen
D
Sociale beïnvloeding

Slide 17 - Quiz

Hoeveel je kunt besteden, hangt af van het .... dat je hebt.
A
Zelfvoorziening
B
Eten
C
Budget
D
Ruil

Slide 18 - Quiz

De kapper die jouw haar knipt en de fietsenmaker die jouw fiets maakt, leveren ...... door iets voor jou te doen.
A
Producten
B
Goederen
C
Gebruiksgoederen
D
Diensten

Slide 19 - Quiz

Producten die je kunt aanraken zoals een tas of telefoon zijn ....
A
Producten
B
Goederen
C
Duur
D
Diensten

Slide 20 - Quiz

Als je iets koopt om in je behoeften te voorzien, ben je aan het ....
A
Consumeren
B
Produceren
C
Reduceren
D
Lamineren

Slide 21 - Quiz

Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften behoeften voorziet. Dit noem je .....
A
Consumentie
B
Zelfvoorziening
C
Consumentatie
D
Zuinigheid

Slide 22 - Quiz

Winkels en producenten proberen je te beïnvloeden door .....
A
Beïnvloeding
B
Socialisatie
C
Gebruiksgoederen
D
Reclame

Slide 23 - Quiz