Cette leçon contient 51 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.
La durée de la leçon est: 60 min
Éléments de cette leçon
§4.2 De industriële samenleving
Deel 1
Woon- en werkomstandigheden
Slide 1 - Diapositive
Huiswerk (volgende les)
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 4 t/m 8 van §4.2
Slide 2 - Diapositive
Huiswerk (volgende week)
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 4 t/m 12 van §4.2
Slide 3 - Diapositive
Uit de vorige les: nakijken
Opdrachten 3, 7 en 9
Slide 4 - Diapositive
Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
Je kunt vier voorbeelden noemen van de (slechte) werkomstandigheden van arbeiders
Je kunt drie voorbeelden noemen van de (slechte) woonomstandigheden van arbeiders
Wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilt van de standensamenleving
Slide 5 - Diapositive
Aan de slag
Lees 'Werken en wonen' van §4.2
Hoe?In stilte
Schrijf6 voorbeelden op van slechte werkomstandigheden op van arbeiders in je aantekeningschrift
Tijd 5 min
Klaar? Maak opdracht 4 van §4.2
timer
5:00
Slide 6 - Diapositive
Filmpje
Werken in de fabriek
Charlie Chaplin - Modern Times
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Vidéo
00:25
Leg uit waarom dit fragment bij het begrip massaproductie past
Slide 9 - Question ouverte
00:43
Wat is de taak van de arbeider?
Slide 10 - Question ouverte
01:20
He veilig is het werk in de fabriek?
Slide 11 - Sondage
01:20
Noem twee nadelen van fabriekswerk die in het filmpje terugkomen
Slide 12 - Question ouverte
Filmpje
Leefomstandigheden van de arbeiders
Slide 13 - Diapositive
Slide 14 - Vidéo
00:44
Hoe wordt het proces van wegtrekken van het platteland naar de stad genoemd?
Slide 15 - Question ouverte
Huiswerk (volgende les)
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 4 t/m 8 van §4.2
Slide 16 - Diapositive
Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
Je kunt vier voorbeelden noemen van de (slechte) werkomstandigheden van arbeiders
Je kunt drie voorbeelden noemen van de (slechte) woonomstandigheden van arbeiders
Wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilt van de standensamenleving
Slide 17 - Diapositive
§4.2 De industriële samenleving
Deel 2
Van handelskapitalisme naar industrieelkapitalisme
Slide 18 - Diapositive
Huiswerk (volgende week)
Schrijf op in je agenda
Maken opdracht 4 t/m 12 van §4.2
Slide 19 - Diapositive
Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
Wat een klassenmaatschappij is en hoe die verschilt van de standensamenleving
De belangrijkste verschillen tussen handelskapitalisme en industrieelkapitalisme
Waarom de overheid niet ingreep om het leven van arbeiders te verbeteren
Wat enkele belangrijke uitvindingen uit de 19de eeuw zijn
Slide 20 - Diapositive
Aan de slag
Maak opdracht 6 van §4.2
Hulp 'Werken en wonen'
Tijd 5 min
Klaar? Maak een aantekening met daarin vier voorbeelden van slechte woonomstandigheden
Klaar? Maak opdracht 5 van §4.2
timer
5:00
Slide 21 - Diapositive
Klassensamenleving
Een klasse is een groep met hetzelfde inkomen en bezit
Ondernemersklasse
Steeds meer fabrieken betekent steeds meer (rijke) fabriekseigenaren. Zij worden de belangrijkste groep in de samenleving: de gegoede burgerij
Middenklasse
In de steden moet ook veel werk gedaan worden door kleine bedrijven of mensen met een opleiding (winkeliers, onderwijzers, politie). Deze mensen verdienen prima, maar zijn minder rijk dan de gegoede burgerij. We noemen hen de middenklasse
Arbeidersklasse
Door de opkomst van de industrie werken steeds meer mensen in de fabrieken. Door verbeteringen (machines) in de landbouw is daar minder werk en gaan veel boeren in de stad werken als arbeiders
Slide 22 - Diapositive
Europa rond 1850:
Kapitalisme verandert de samenleving. Zet de bevolkingsgroepen op de juiste plek in de sociale piramide
Arme boeren, landarbeiders & fabrieksarbeiders
Kooplieden & fabriekseigenaren
Ambachtslieden, winkeliers & kleine boeren
Slide 23 - Question de remorquage
Aan de slag
Maak opdracht 7 van §4.2
Hulp 'Werken en wonen'
Tijd 5 min
Klaar? Maak opdracht 8 van §4.2
timer
5:00
Slide 24 - Diapositive
Boer Harm en boerin Jenny
Boer Harm en Boerin Jenny maken op hun vrije avonden en in het winterseizoen kleding om te kunnen verkopen. Hierdoor verdienen zij extra geld. Met een spinnenwiel maakt Jenny draden van katoen. Harry weeft dit vervolgens tot lappen stof met een weefgetouw. Uiteindelijk naait Jenny een mooie trui van de stof.
Harm en Jenny verkopen hun gemaakte kleding aan een koopman. Deze koopman verkoopt de kleding voor meer geld op de markt. Handelskapitalisme
Slide 25 - Diapositive
Hoe wordt het werk dat Harm en Jenny in de avonduren en de winter doen genoemd?
Slide 26 - Question ouverte
Wat zijn de productiemiddelen van Harm en Jenny?
Slide 27 - Question ouverte
Van wie zijn de productiemiddelen waarmee Harm en Jenny werken?
Slide 28 - Question ouverte
Arbeiders Johan en Jet
Johan en Jet werken in een fabriek waar grote machines helpen bij het maken van stoffen. Eén machine maakte garen van ruw katoen. Daarna waren er weefmachines die deze garen tot stof weefden. Jet zorgde ervoor dat alles goed werkte bij deze machines. Johan was verantwoordelijk voor de machine die de lappen stof in een kleurstof deed onderdompelen. Hierdoor kregen de lappenstof een mooie kleur. Uiteindelijk waren er nog naaimachines die de stoffen aan elkaar naaiden om kleding te maken.
De kleding die met grote machines in grote getalen werden geproduceerd werden in grote warenhuizen verkocht. Industrieelkapitalisme
Slide 29 - Diapositive
Zijn de productiemiddelen uit de tekst van Johan en Jet? Leg je antwoord uit.
Slide 30 - Question ouverte
Kapitalisme
Na 1800 maakt handelskapitalisme plaats voor industrieel kapitalisme
Hierin wordt juist geld verdiend met het maken van producten door grote machines in fabrieken.
Dit gaat het beste met zo min mogelijk bemoeienis van de overheid
Daarom zijn er in de 19de eeuw heel weinig regels voor ondernemers
Slide 31 - Diapositive
Handelskapitalisme
Industrieel kapitalisme
Ontstaat rond
Producten worden gemaakt in
Werkgevers zijn
Werknemers zijn
De grootte van het bedrijf is
Handelskapitalisme wordt vervangen door industrieel kapitalisme. Zet de kenmerken op de juiste plek in de tabel
1800
Fabrieken
Klein bedrijf
Huisnijverheid
Fabrieksarbeiders
Groot bedrijf
Koopmannen
Fabriekseigenaren
1400
Boeren en arbeiders
Slide 32 - Question de remorquage
00:44
Waarom verhuizen deze landarbeiders naar de stad?
Slide 33 - Question ouverte
02:14
Waarom gaan de mensen niet gewoon in een betere woning wonen?
Slide 34 - Question ouverte
03:51
Geef voorbeelden van de slechte woonomstandigheden
Slide 35 - Carte mentale
04:23
Wie kreeg wat betaald?
ƒ6.60 per week
ƒ2.70 per week
ƒ1.80 per week
Slide 36 - Question de remorquage
Welke twee zinnen passen bij het kapitalisme van de 19de eeuw?
De regering bemoeit zich zo min mogelijk met fabrieken
Er zijn wetten die uitstoot van vieze lucht voorkomen
Ondernemers verdienen geld door spullen te verhandelen
Ondernemers produceren goederen en verkopen die met winst
Ondernemers vragen voor spullen allemaal dezelfde prijs
Juiste zinnen
A
B
C
D
E
Slide 37 - Question de remorquage
Slide 38 - Diapositive
Slide 39 - Diapositive
Slide 40 - Diapositive
Slide 41 - Diapositive
Slide 42 - Diapositive
Slide 43 - Diapositive
Slide 44 - Diapositive
Slide 45 - Diapositive
04:22
Waarom nemen fabrieksbazen graag kinderen aan?
Slide 46 - Question ouverte
05:28
Omschrijf de werkomstandigheden
Slide 47 - Carte mentale
05:55
Waarom accepteren de mensen deze werkomstandigheden?
Slide 48 - Question ouverte
06:24
1) Fabriekseigenaren betalen [.................1.................] loon, want dan kunnen ze meer [.................2.................] maken
2) Fabriekseigenaren betalen [.................3.................] loon als iemand ziek is, want een zieke [.................4.................] geld voor de baas
3) Fabriekseigenaren maken machines [.................5.................], want anders [.................6.................]
De slechte werkomstandigheden zijn het gevolg van kapitalisme. Maak de zinnen kloppend.
geen
wel
veel
verdient geen
verdient
producten
brengt het geld op
onveilig
winst
zo min mogelijk
veilig
kost het geld
Slide 49 - Question de remorquage
Aan de slag
Wat Maak opdracht 9 t/m 12 van §4.2
Hoe Gebruik pagina 28, lees goed
Doel Je snap welke nieuwe uitvindingen gedaan worden