Samenvatting grammatica H1 en H2

• Spaans
• MBO
• Studiejaar 1

Studiewijzer

Samenvatting grammatica H1 en H2

Hoe gaat het met je?

Ik heet ...

Hoe heet jij?

Les 5 - woensdag 20 september 2023

Het werkwoord 'ser' (=zijn)

Vragen en vertellen over je leeftijd

Hoe oud ben je?

Ik ben ... jaar (oud).

Letterlijk betekent '¿Cuántos años tienes?:

Hoeveel jaren heb jij?

Zelfstandige naamwoorden

• Het Spaans kent twee soorten zelfstandige 

naamwoorden: mannelijk en vrouwelijk

el niño

el teatro

el pueblo

el aeropuerto

la niña

la iglesia

la ciudad

la universidad

la pared

la organización

la televisión

Hoe zat het ook alweer?

Woorden eindigend op een -o zijn (bijna) altijd mannelijk

Woorden eindigend op een -a, -ión of -ad zijn (bijna) altijd vrouwelijk

el camino		los camino s
el pueblo		los pueblo s
la plaza		las plaza s
la iglesia		las iglesia s

Woorden die eindigen op andere letters...

el hospital	el equipaje	el corazón	el ascensor	el autobús
el hotel	el hombre	el jamón	el mar	el mes
el sol	el viaje	el limón	el mostrador	el país
la capital	la calle	el tren	la flor	el paraguas
la sal	la gente	la razón	la mujer	la crisis

... kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn!

Van enkelvoud naar meervoud

el camino		los camino s
el pueblo		los pueblo s
la plaza		las plaza s
la iglesia		las iglesia s

de weg

het dorp

het plein

de kerk

Na een klinker volgt

een -s

Van enkelvoud naar meervoud

el tren		los tren es
el color		los color es
la estación		las estacion es
la ciudad		las ciudad es

de trein

de kleur

het station

de stad

Na een medeklinker 

volgt -es

Het werkwoord 'tener' (=hebben)

Het werkwoord 'tener' gebruik je bij:

1) bezit van iets

 --> Tengo dos hermanos

2) het vertellen/vragen naar leeftijd

--> ¿Cuántos años tienes?

hablar = spreken

Stap 1:

de laatste twee letters haal je weg --> -ar

 habl (dit is de stam)

Stap 2:

achter habl- komen 

zes verschillende uitgangen

Werkwoorden op -ar

habl-ar	spreken
trabaj-ar	werken
estudi-ar	studeren
escuch-ar	luisteren
compr-ar	kopen

Voorbeeldzinnen:

Mi mamá habla francés.

Estudio español.

Trabajamos en el supermercado.

Mi hermano compra una casa.

Escucho música hiphop.

'Hay' 

Het woordje 'hay'

betekent:

er is (enkelvoud)

er zijn (meervoud)

Hay un parque bonito.           Er is een mooi park.

Hay mucho ruído.                    Er is veel herrie.

¿Dónde vives? (= Waar woon jij?)

Estar betekent 'zich bevinden'/ 'liggen' (van een plaats of van iemand) - het is een andere vorm van 'zijn'

yo	estoy	ik bevind me ik ben
tú	est- ás	jij bevindt je jij bent
él / ella / ud.	est- á	hij/het bevindt zich hij/het is
nosotros	est- amos	wij bevinden ons wij zijn
vosotros	est- áis	jullie bevinden je jullie zijn
ellos / ellas	est- án	zij bevinden zijn zij zijn

Estar = zich bevinden

(ergens zijn)

Estar = zich bevinden

Malága está en el sur de España.	Malaga bevindt zich (ligt) in het zuiden van Spanje.
El restaurante está en la calle principal.	Het restaurant bevindt zich (ligt) in de hoofdstraat.
Estoy en clase.	Ik bevind me (ik ben) in de les.
Los bares están en el centro.	De barren bevinden zich (liggen) in het centrum.

Verschil tussen 'soy' en 'estoy' 

Soy Laura.

Soy profesora.

Soy de España.

Soy una persona alta  (=lang).

Málaga es una ciudad.

Estoy en la escuela.

Estoy en casa.

Estoy en el parque.

Estoy en Francia.

Estoy feliz.

Estoy bien.

Málaga está en el sur de España.

Zien jullie het verschil???

Het bijvoeglijk naamwoord

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord:    de mooie stad - het kleine plein - de oude parken

In het Spaans staan (bijna) alle bijv. nmw. áchter het zelfst. nmw.

la ciudad bonita                                             de mooie stad

la plaza pequeña                                           het kleine plein

los parques antiguos                                  de oude parken

Bijv. naamw. op een -o

bonit o	mooi
modern o	modern
much o	veel
barat o	goedkoop
anch o	breed
pequeñ o	klein

Deze bijvoeglijke naamwoorden passen zich aan het zelfstandig naamwoord aan:

el coche bonito              de mooie auto

los coches bonitos        de mooie auto's

la ciudad antigua           de oude stad

las ciudades antiguas   de oude steden

Bijv. naamw. op een -o

fe o	lelijk
antigu o	oud
poc o	weinig
car o	duur
estrech o	smal
primer o	eerste
segund o	tweede

Mucho, poco en rangtelwoorden (1e, tweede, etc.) zijn uitzonderingen: die komen wel voor het zelfst. nmw.

Tengo mucho dinero (=geld).

El hotel está en la primera calle (=straat).

Hay poca gente (=mensen).

Uitzonderingen: poco - mucho - primero

Mucho (veel), poco (weinig) en rangtelwoorden (1e, tweede, etc.) zijn uitzonderingen: die komen wel vóór het zelfst. nmw.

Tengo mucho dinero (=geld).

El hotel está en la primera calle (=straat).

Hay poca gente (=mensen).

No hay muchos museos en la ciudad.

¡Muchas gracias!

Regelmatige werkwoorden op -ir / -er

Spaanse werkwoorden kunnen eindigen op:

- ar                           hablar - estudiar - comprar

- er                           beber - comer 

- ir                             vivir - escribir

Om de regelmatige werkwoorden te kunnen vervoegen, haal je de laatste twee letters weg --> je houdt dan de stam over

Ik-vorm & jij-vorm van regelmatige werkwoorden op -ir en -er

Mañana como pizza.

¿Qué comes?

Bebo té y café.

¿Bebes coca cola?

	com er	eten
yo	com- o	ik eet
tú	com- es	jij eet

	beb er	drinken
yo	beb- o	ik drink
tú	beb- es	jij drinkt

Ik-vorm & jij-vorm van regelmatige werkwoorden op -ir en -er

Vivo en Rotterdam.

¿Dónde vives?

Escribo una carta (=een brief).

¿A quién escribes?

	viv ir	wonen
yo	viv- o	ik woon
tú	viv- es	jij woont

	escrib ir	schrijven
yo	escrib- o	ik schrijf
tú	escrib- es	jij schrijft