Hoofdstuk 3 paragraaf 4

Welkom  
economen!
1 / 30
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 30 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Welkom  
economen!

Slide 1 - Diapositive

  • Vorige les?
  • Leerdoelen paragraaf 3.4
  • Aan de slag met  paragraaf 3.4
  • Wat hebben we geleerd vandaag?
  • Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Herhaling
groeifactor
kredietkosten 

Slide 3 - Diapositive

Groeifactor
Erik heeft € 13.000 op zijn internetspaarrekening (rente op rente) staan. Het rentepercentage is 0,5% op jaar basis. Hoeveel spaargeld heeft Erik na 6 jaar op zijn internetspaarrekening staan? 


Slide 4 - Diapositive

Groeifactor
Erik heeft € 13.000 op zijn internetspaarrekening (rente op rente) staan. Het rentepercentage is 0,5% op jaar basis. Hoeveel spaargeld heeft Erik na 6 jaar op zijn internetspaarrekening staan? 

0,5 : 100 + 1 = 1,005 
13.000 x 1,005^6 = € 13.394,91

Slide 5 - Diapositive

Kredietkosten (in procenten)
Milou leent € 15.000 voor een nieuwe badkamer. Ze betaalt de lening terug in 3 jaar met een maandtermijn van € 487,50. 
a. Bereken de kredietkosten
b. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag 

Slide 6 - Diapositive

Kredietkosten (in procenten)
Milou leent € 15.000 voor een nieuwe badkamer. Ze betaalt de lening terug in 3 jaar met een maandtermijn van € 487,50. 
a. Bereken de kredietkosten
b. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag 
a. 36 x 487,50 = € 17.550 --> 17.550 - 15.000 = € 2.550

Slide 7 - Diapositive

Kredietkosten (in procenten)
Milou leent € 15.000 voor een nieuwe badkamer. Ze betaalt de lening terug in 3 jaar met een maandtermijn van € 487,50. 
a. Bereken de kredietkosten
b. Bereken de kredietkosten in procenten van het geleende bedrag 
a. 36 x 487,50 = € 17.550 --> 17.550 - 15.000 = € 2.550
b. 2.550 : 15.000 x 100 = 17%

Slide 8 - Diapositive

Hoofdstuk 3: De bank en jouw geld


3.1 Hoe betaal je? 
3.2 Waarvoor zou je sparen?
3.3 Geld lenen kost geld! 
3.4 Nog meer bankzaken

Slide 9 - Diapositive

Doelen vandaag
  • Je kunt uitleggen wat de rol van banken is in ons geldverkeer
  • Je kunt de voor- en nadelen benoemen van beleggen vergeleken met sparen
  • Je kunt uitleggen wat je met de wisselkoers van vreemde valuta kunt omrekenen
  • Je kunt berekenen hoeveel vreemd geld je voor een bedrag in euro's krijgt
  • Je kunt een bedrag in vreemd geld omrekenen naar euro's

Slide 10 - Diapositive

Vraag en aanbod van geld
Banken bemiddelen tussen het aanbod en de vraag naar geld

Slide 11 - Diapositive

Geldkringloop

Slide 12 - Diapositive

1
3
5
4

6
2
Opdracht 2 

Slide 13 - Diapositive

Beleggen


  • je steekt je geld in iets waarvan je verwacht dat het geld opbrengt
  • je wordt eigenaar van een deel van het bedrijf
  • je loopt het risico dat je belegging minder waard wordt
  • beter om te beleggen met geld waarvan het niet erg is als je het zou verliezen

Slide 14 - Diapositive

Hoe verdien je ermee?



  • als je aandelen van een bedrijf koopt, wordt je een voor een deel eigenaar van het bedrijf
  • gaat het goed met het bedrijf -> waarde van je aandelen stijgt
  • gaat het minder goed met het bedrijf -> waarde van je aandelen daalt
  • een bank kan je adviseren, hiervoor betaal je de bank een vergoeding

Slide 15 - Diapositive

Wat is een aandeel?
Door aandelen te kopen, word je een stukje mede-eigenaar.

Slide 16 - Diapositive

Beleggen vs Sparen
Sparen
Beleggen
Zekerheid dat je je inleg terug krijgt
Onzekerheid over terugkrijgen inleg
Vaste rente
Onvoorspelbare rente
Levert altijd iets op
Kan ook geld kosten
Vaak hoger rendement

Slide 17 - Diapositive

Aan het werk!!
6.1 opgaven 2, 4, 6
herhaling blz 178 opg. 1 t/m 4

Leren begrippen 6.1
Aan het werk!!
  1. Maak vanaf blz. 82 opdr. 2-3-4ab-5
  2. blz. 89 opdr. 16-17-19
Wat vond jij van de lesstof?
lastig    of      makkelijk
  1. Maak vanaf blz. 82 opdr. 2-3-4ab-5
  2. blz. 91 opdr. 8 t/m 11
timer
5:00

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Vreemde valuta
  • De meeste landen in de EU hebben de euro als wettig betaalmiddel. Dit is de eurozone 

  • Landen met een andere munt dan de euro betalen met vreemde valuta

  • Je moet rekenen met de wisselkoers om te wisselen van munteenheid

  • Je kunt vreemde valuta kopen en verkopen.

Slide 20 - Diapositive

Wisselkoers
Voor het omrekenen gebruik je de wisselkoers 

Er zijn 2 koersen: 
  • De aankoopkoers ('u koopt'): koers die je betaalt als je vreemd geld nodig hebt en euro's verkoopt.
  • De verkoopkoers ('u verkoopt'): koers die je ontvangt als je vreemd geld verkoopt en euro's aankoopt.

Slide 21 - Diapositive

Vreemde valuta
De wisselkoers is de waarde van € 1 in vreemde valuta.
Je koopt vreemd geld
  • voor € 1 de lage wisselkoers (aankoopkoers / u koopt) in vreemd geld
Je verkoopt vreemd geld
  • voor € 1 de hoge wisselkoers                                                                     (verkoopkoers /u verkoopt)                                                                                                  in vreemd geld

Slide 22 - Diapositive

Rekenen met vreemd geld!

Slide 23 - Diapositive

Aan het werk!!
6.1 opgaven 2, 4, 6
herhaling blz 178 opg. 1 t/m 4

Leren begrippen 6.1
Aan het werk!!
  1. Maak vanaf blz. 82 opdr. 2-3-4ab-5-6-8-10
  2. blz. 89 opdr. 21 t/m 25
Wat vond jij van de lesstof?
lastig    of      makkelijk
  1. Maak vanaf blz. 82 opdr. 2-3-4ab-5-6-8-10
  2. blz. 91 opdr. 11 t/m 14

Slide 24 - Diapositive

Leerdoelen
Na deze les weet je ...
  • Je kunt uitleggen wat de rol van banken is in ons geldverkeer
  • Je kunt de voor- en nadelen benoemen van beleggen vergeleken met sparen
  • Je kunt uitleggen wat je met de wisselkoers van vreemde valuta kunt omrekenen
  • Je kunt berekenen hoeveel vreemd geld je voor een bedrag in euro's krijgt
  • Je kunt een bedrag in vreemd geld omrekenen naar euro's

Slide 25 - Diapositive

Slide 26 - Diapositive

Bij de Wehkamp kun je een iPhone op afbetaling kopen. De normale prijs is € 639,-. Bij koop op afbetaling betaal je 48 maanden een bedrag van €15,48. Bereken hoeveel kredietkosten (rentekosten) je betaalt.

Slide 27 - Question ouverte

Vul het juiste woord in:
bij een hypotheek is de rente ........ dan bij een consumptief krediet
A
hoger
B
lager

Slide 28 - Quiz

Bij welke vorm van consumptief krediet kun je rood staan?
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rekening-courantkrediet
D
Koop op afbetaling

Slide 29 - Quiz

Slide 30 - Diapositive