Present simple + Toetsweek grammar (vragen)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 1

Today

• Grammar explanation testweek
  
• Exercises worksheet

• Finished.... Movie?

Vragen maken

 tegenwoordige tijd

I am walking home.      Am I walking home?

He is walking home.     Is he walking home?

We are walking home.     Are we walking home?

You can walk home.     Can you walk home?

Maak van deze zin een vraag:
They are my friends.

Maak van deze zin een vraag:
She is in the kitchen.

Maak van deze zin een vraag:
We are lucky.

Maak van deze zin een vraag:
I am feeling amazing.

You read books.       Do you read books?

Peter plays football.      Does Peter play football?

Andrew & Martin ride their bikes.    Do Andrew and Martin ride their bikes?

The cat sits on the wall.     Does the cat sit on the wall?

Maak van deze zin een vraag:
I clean the bathroom.

Maak van deze zin een vraag:
Steve wears a sweater.

Maak van deze zin een vraag:
We work on a computer.

Maak van deze zin een vraag:
Lisa buys a lot of games.

Recap

• Am, is, are, can in de zin? -> zet deze aan het begin van de zin

• Ander werkwoord? -> 'do' of 'does' aan het begin.

                             do: I, you, we, they 

                             does: he, she, it

Wanneer gebruik je de Present simple?

Hoe ziet de present simple eruit? Hoe maak je die?

Hoe veranderen werkwoorden die op een -y klank eindigen zoals study?

Geef 3 signaalwoorden van de Prsent simple.

Kies bij de volgende vragen de goede vorm van de present simple.

Present simple
He ..... (to try)

1. try
2. tries
3. trys

Present simple
It ....... (to start) in 10 minutes.

1. start
2. starts

Present simple
We often ........... (to talk) about or holiday.

1. talk
2. talks

Present simple
I never ....... (to wear) this dress to school.

1. wear
2. wears

Present simple
They ...... (to visit) us every summer.

1. visit
2. visits

Kies bij de volgende vragen de goede vorm van de present simple.

(to walk) present simple
He ....... in the park.

(to teach) present simple
She ..... English.

(to cry) present simple
The baby ..... .

(to dance) present simple
I ..... at the party.

(to kiss) present simple
She ..... her boyfriend.

(to watch) present simple
We ..... a nice film.

Ik snap de present simple

1. helemaal
2. voor het grootste gedeelte
3. een beetje
4. helemaal niet