Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Meervoud en verkleinwoorden
Herhaling
3h4 4 en 5 maart online les
Slide 1 - Diapositive
Verkleinwoorden
Met een achtervoegsel kun je van een zelfstandig naamwoord een verkleinwoord maken.
Hoofdregel = je schrijft het verkleinwoord zoals je het uitspreekt.
Slide 2 - Diapositive
-y'tje, -u'tje
Bij verkleinwoorden die eindigen op een -y (met een medeklinker ervoor) of bij woorden die eindigen op een -u (die je uitspreekt als een oe), schrijf je een apostrof.
Voorbeelden:
baby - baby'tje
lolly - lolly'tje
sudoku - sudoku'tje
spray - spraytje!!!
Slide 3 - Diapositive
-'je, -'tje
Bij cijfer- en letterwoorden, schrijf je ook een apostrof.
Voorbeelden:
mp3 - mp3'tje
s - s'je
usb - usb'tje
Slide 4 - Diapositive
Tot slot: onthouden!
machine - machientje
aspirine - aspirientje
jongen - jongetje
karbonade - karbonaadje
vitamine - vitamientje
Slide 5 - Diapositive
Meervoud
Ook bij het meervoud geldt dat je het zo schrijft als dat je het uitspreekt.
Als het meervoud ervoor zorgt dat je een woord foutief uitspreekt, moet je een apostrof gebruiken, zoals bij extra's.
Slide 6 - Diapositive
Maak opdracht 2 en 3 in je boek, blz 69. Zet de antwoorden hier in de lesson-up of maak een foto en upload de foto.
Slide 7 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van... la?
Slide 8 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van... radio?
Slide 9 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van... jongen?
Slide 10 - Question ouverte
Wat is het verkleinwoord van... app?
Slide 11 - Question ouverte
Nu nog even wat werkwoordspelling.
Indien je de regels niet meer weet, kijk het filmpje op de volgende slide.
De vragen over werkwoordspelling moet je in 3havo foutloos kunnen maken!
Slide 12 - Diapositive
Slide 13 - Vidéo
werkwoordspelling Het sexy fokschaap / x 't kofschip hoort bij....
A
De verleden tijd
B
De tegenwoordige tijd
Slide 14 - Quiz
werkwoordspelling
A
Het hout is opgebrandt.
B
Het hout is opgebrand.
Slide 15 - Quiz
1) werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 16 - Quiz
2) In de les over werkwoordspelling zijn de leerlingen wel eens ... (vervelen).
A
verveeld
B
verveelt
Slide 17 - Quiz
Weet je wel wat het .... (betekenen) als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente
Slide 18 - Quiz
Het gebeur... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
D
gebeurdde
Slide 19 - Quiz
werkwoordspelling Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek
A
presenteert
B
presenteerd
C
presenteerdt
D
presenteer
Slide 20 - Quiz
Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan werkwoordspelling
A
besteden
B
besteede
C
besteedden
D
besteeden
Slide 21 - Quiz
werkwoordspelling (worden) ... je vader boos als je een onvoldoende haalt?
A
word
B
wordt
Slide 22 - Quiz
werkwoordspelling Morgen ... (presenteren) Remco de resultaten van zijn onderzoek
A
presenteert
B
presenteerd
C
presenteerdt
D
presenteer
Slide 23 - Quiz
(Engelse werkwoorden) Hij (racen-vt)
A
racte
B
racette
C
racde
D
racete
Slide 24 - Quiz
Engelse werkwoorden Vervoeg op de juiste manier in de persoonsvorm verleden tijd: Hij ... (barbecueën)
A
barbecude
B
barbecuede
C
barbecuedde
D
barbecudde
Slide 25 - Quiz
Engelse werkwoorden Hoe schrijf je het volgende werkwoord in de hij-vorm, vt: joggen
A
jogde
B
joggete
C
joggte
D
jogte
Slide 26 - Quiz
werkwoordspelling (beantwoorden)...je die vraag wel goed?