Herhaling hoofdstuk 3 HV2
1 / 17
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Stap 3
Stap 2
Stap 1
ein-gruppe of der-gruppe
vrouwelijk
mannelijk
onzijdig
meervoud
1e naamval
4e naamval
Slide 2 - Question de remorquage
der-Gruppe
ein-Gruppe
der
kein
dies-
die
unser
welch-
solch-
mein-
manch-
sein-
unser
die
Slide 3 - Question de remorquage
Plaats de woorden in de juiste groep:
Der-Gruppe
Ein-Gruppe
solch
das
euer
dies
dein
Ihr
unser
kein
jed
all
Slide 4 - Question de remorquage
Ich habe eine Torte gekauft
Wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
Wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
Slide 5 - Question ouverte
Ihr dürft ein Eis essen.
Wat is het onderwerp (1e naamval) in de zin
Wat is het onderwerp (1e naamval) in de zin
Slide 6 - Question ouverte
Ullie hat Spaghette gekauft.
Wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
Wat is het lijdend voorwerp (4e naamval) in de zin?
Slide 7 - Question ouverte
Der Mann gibt der Frau einen Kuss
Wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin
Wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin
Slide 8 - Question ouverte
Kannst du deiner Freudin einen Apfel geben?
Wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin
Wat is het meewerkend voorwerp (3e naamval) in de zin
Slide 9 - Question ouverte
Ich habe ein.... Hund (M)
A
Einen
B
Eine
C
Einem
D
ein
Slide 10 - Quiz
Er kauft ein.... Banane (V)
A
einen
B
eine
C
einem
D
ein
Slide 11 - Quiz
Sie kauft ein...... Wurst (o).
A
einen
B
eine
C
einem
D
ein
Slide 12 - Quiz
Sein.. Essen (o) schmeckt nicht.
A
seinen
B
seine
C
seinem
D
sein
Slide 13 - Quiz
Dies.... Steal (o) ist sehr lecker!
A
Dieses
B
Dies
C
Diesen
D
Diese
Slide 14 - Quiz
Isst du dies.... Pizza? (V).
A
Dieses
B
dies
C
diesen
D
diese
Slide 15 - Quiz
Welch... Vorspeise (V) findest du lecker?
A
Welches
B
Welch
C
Welchen
D
Welche
Slide 16 - Quiz
Kaufst du solch.. Käse (M) immer auf dem Markt?
A
Solches
B
solch
C
solchen
D
solche
