HerJr1 Lezen opdrachten

Lesdoelen
  • Ik kan het onderwerp van een tekst vinden.
  • Ik kan bepalen waar een alinea over gaat.
  • Ik kan zoekend lezen om informatie in een tekst te vinden.
  • Ik kan de inleiding, het middenstuk en het slot van een tekst herkennen.
  • Ik kan het doel van een tekst herkennen.
  • Ik kan informatie uit afbeeldingen halen. 
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Lesdoelen
  • Ik kan het onderwerp van een tekst vinden.
  • Ik kan bepalen waar een alinea over gaat.
  • Ik kan zoekend lezen om informatie in een tekst te vinden.
  • Ik kan de inleiding, het middenstuk en het slot van een tekst herkennen.
  • Ik kan het doel van een tekst herkennen.
  • Ik kan informatie uit afbeeldingen halen. 

Slide 1 - Diapositive

Onderwerp
Hoe vind je het onderwerp van een tekst:

1. Bekijk de hele tekst.
2. Vraag: waar gaat deze tekst over?
3. Gebruik nooit een hele zin. 

Slide 2 - Diapositive

Alinea's
  • Gaat over deelonderwerp
  • Eerste zin is het belangrijkst 
  • Een regel springt in of er is een regel overgeslagen
  • Soms een tussenkopje

Slide 3 - Diapositive

Zoekend lezen
  • Bekijk tussenkopjes
  • Kijk of woorden anders gedrukt zijn
  • Let op opvallende tekens

Slide 4 - Diapositive

Inleiding, middenstuk en slot
  • Inleiding:
    - eerste deel
    - meestal één alinea
    - Kennismaken met het onderwerp
  • Middenstuk
    - Het grootste gedeelte met de meeste informatie
  • Slot
    - Laatste alinea
    - Belangrijkste kort herhaald

Slide 5 - Diapositive

Doel van een tekst
De schrijver kiest een tekstsoort om het doel te bereiken:
  • Nieuwsbericht --> informatie geven
  • Studietekst --> iets leren of uitleggen
  • Reclametekst of uitnodiging --> iets laten doen
  • Bespreking --> zijn mening geven
  • Strip of verhaal --> amuseren (vermaken)

Slide 6 - Diapositive

Tekst en afbeeldingen
Bij een tekst staan vaak afbeeldingen.
Doel van afbeeldingen:

1. De tekst ziet er leuker uit
2. Meer informatie, zodat je de tekst beter begrijpt. 

Slide 7 - Diapositive

Lees tekst 1 zoekend
op blz. 214

Bekijk de afbeeldingen en lees alleen de titel, de tussenkopjes en de eerste (vetgedrukte) alinea. 

Slide 8 - Diapositive

1.1 Wat is het onderwerp van tekst 1
A
drukte op snelwegen
B
fietswegwijzers
C
regels voor fietsers

Slide 9 - Quiz

1.2 Hoeveel alinea's heeft de tekst?

Slide 10 - Question ouverte

1.3 Je wilt weten welke kleuren borden van fietsroutes mogen hebben. Bij welk tussenkopje kijk je?

Slide 11 - Question ouverte

1.4 Hoe maak je in de vetgedrukte inleiding van tekst 1 kennis met het onderwerp?
A
De schrijver stelt een paar dagen over het onderwerp
B
De schrijver vertelt een grappig verhaaltje over het onderwerp
C
De schrijver vertelt kort waarover de tekst gaat.

Slide 12 - Quiz

Lees tekst 1 helemaal
op blz. 214

Slide 13 - Diapositive

1.5 Welke alinea's horen bij het middenstuk van de tekst?
Schrijf de tussenkopjes op.

Slide 14 - Question ouverte

1.6 Wat is het doel van de afbeelding bij de alinea 'Palen, paddenstoelen en knooppunten'?
A
extra informatie geven: je weet nu hoe de borden op palen met pijlen en het aantal kilometers eruit zien
B
extra informatie geven: je weet nu hoe een bord met fietsknooppunten eruitziet
C
leuker maken: de afbeelding past goed bij de hele tekst

Slide 15 - Quiz

1.7 Waarom gebruikte een gemeente in Gelderland de kleuren wit en paars in plaats van wit en rood?

Slide 16 - Question ouverte

1.8 Wat hoort bij elkaar? Sleep de juiste onderdelen naar elkaar toe. 
rood-witte wegwijzers op palen
borden met fietsknooppunten
ANWB-paddenstoelen
Bedoeld om de kortste fietsroute te nemen
Bedoeld om langs mooie plekjes te fietsen
Bedoeld om zelf een fietsroute samen te stellen

Slide 17 - Question de remorquage

1.9 Het tussenkopje bij de laatste alinea is 'Snelle of toeristische route?' Noteer wat toeristisch betekent. Je kunt het in de alinea vinden.

Slide 18 - Question ouverte

1.10 Wat staat in het slot van de tekst? Kies de twee beste antwoorden.
A
een samenvatting van de belangrijkste informatie
B
een tip
C
nog een voorbeeld van een fietswegwijzer

Slide 19 - Quiz

1.11 Wat is het doel van de tekst?
A
Jou amuseren, want wegwijzers en paddenstoelen zien er grappig uit
B
Jou iets laten doen: de schrijver vindt dat je meer moet gaan fietsen.
C
Jou informatie geven over verschillende soorten fietswegwijzers.

Slide 20 - Quiz

Bekijk tekst 2 
op blz. 216

Slide 21 - Diapositive

2.1 Wat is het onderwerp van de tekst?
A
afval en stank
B
schoon drinkwater
C
vuile steden

Slide 22 - Quiz

2.2 Wat is de belangrijkste informatie uit de inleiding van de tekst?
A
Er was in de negentiende eeuw geen schoon drinkwater.
B
In de negentiende eeuw stonk het in veel steden.
C
Veel steden waren erg vies in de negentiende eeuw.

Slide 23 - Quiz

Lees tekst 2 helemaal
op blz. 216

Slide 24 - Diapositive

2.3 Over welke drie problemen gaat alinea 2?
Kies uit: dikke, rokerige mist; grachten; stank; straatlantaarns; vuilnis.

Slide 25 - Question ouverte

2.4 In alinea 2 staat: Op straat stonden wel vuilnisbakken, maar die werden nauwelijks geleegd. Wat betekent deze zin?
A
De vuilnisbakken op straat werden haast nooit leeggemaakt.
B
Er stonden maar erg weinig vuilnisbakken in de straten.
C
Mensen gooiden hun rommel steeds naast de vuilnisbakken.

Slide 26 - Quiz

2.5 Wat betekent de stank was niet te harden (al. 2)?
A
De stank viel wel mee.
B
De stank was heel erg.
C
Je lette helemaal niet op de stank.

Slide 27 - Quiz

2.6 Welk tussenkopje past het best boven alinea 3?
A
Arme mensen
B
Geen drinkwater
C
Regenwater

Slide 28 - Quiz

2.7 Waarom dronken arme mensen geen water uit de grachten (al. 3)?

Slide 29 - Question ouverte

2.8 Welke omschrijving van riolen (al. 4) staat in alinea 3?

Slide 30 - Question ouverte

2.9 Is deze zin over het slot van de tekst waar of niet waar?

De schrijver herhaalt het belangrijkste uit de tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 31 - Quiz

2.9 Is deze zin over het slot van de tekst waar of niet waar?

De schrijver vertelt nog iets extra's over Amsterdam.
A
waar
B
niet waar

Slide 32 - Quiz

2.10 Wat is het belangrijkste doel van tekst 2?
A
De schrijver wil de lezer iets laten doen.
B
De schrijver wil de lezer informatie geven.
C
De schrijver wil de lezer zijn mening geven.

Slide 33 - Quiz

2.11 Kun je de tekst ook begrijpen zonder de afbeelding? Leg je antwoord uit.

Slide 34 - Question ouverte

Klaar? Super!
Heb je alle antwoorden gecontroleerd?
Zo ja, dan mag je lezen in je leesboek of een samenvatting maken in je schrift van de stof van vorig jaar.

Slide 35 - Diapositive