Nieren

Nieren:anatomie
Gezondheid en ziekte periode 4 les 5
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
anatomie en fysiologieMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 91 min

Éléments de cette leçon

Nieren:anatomie
Gezondheid en ziekte periode 4 les 5

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
       Je legt de functies van de nieren en prostaat uit

       Je benoemt de onderdelen van de urinewegen

       

Slide 2 - Diapositive

Nieren, waar denk jij aan?

Slide 3 - Carte mentale

Slide 4 - Diapositive

Hoe groot zijn je nieren denk je?
A
zo groot als je teen
B
zo groot als een vuist

Slide 5 - Quiz

Wat wordt door de nieren gezuiverd?
A
Bloed
B
Lymfe
C
Urine

Slide 6 - Quiz

Met één goedwerkende nier kun je leven
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quiz

De nieren zijn onderdeel van het uitscheidingsstelsel van je lichaam
A
Waar
B
Niet waar

Slide 8 - Quiz

Behalve de nieren en de urinewegen zijn er nog andere uitscheidingsorganen.
Noem nog een ander uitscheidingsorgaan.

Slide 9 - Question ouverte

UITSCHEIDINGSORGANEN
  •  Nieren en Urinewegen
  • Longen
  •  Huid
  • Darmen 
  • Lever

Slide 10 - Diapositive

FUNCTIE UITSCHEIDING
Stoffen verwijderen die NIET opgenomen zijn in bloed en lymfe.

Dit zijn afvalstoffen = EXCRETEN.

Slide 11 - Diapositive

Nieren en Urinewegen
Bestaat uit:

  • Nieren
  • Urineleiders
  • Blaas 
  • Urinebuis

Slide 12 - Diapositive

Taken van nieren en urinewegen
Uitscheiden van afvalstoffen
- Ureum (afbraakproduct van eiwit)
- Restanten van geneesmiddelen
- Kleurstoffen uit voedingsmiddelen
Vocht- en zoutbalans regelen
- Teveel aan zout en water afgeven
- Belangrijke rol bij bloeddruk
Aanmaak actief vitamine D en rode bloedlichaampjes
Hormonen aanmaken (door bijnieren)
- Adrenaline

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Vidéo

NIEREN
  • Twee, een linker en rechter 
  • Boonvormige organen 
  • Aan weerszijden van wervelkolom
  • Omgeven door vetweefsel: geeft houvast en zorgt dat ze op de juiste plaats blijven

Slide 15 - Diapositive

Waarom ligt de rechter nier iets lager dan de linker nier?

Slide 16 - Question ouverte



Lever duwt rechternier naar beneden

Slide 17 - Diapositive

Hoe werken de nieren: hoe wordt urine gevormd
  • Het bloed komt in nierschors en niermerg 
  • Een miljoen filtertjes: nefronen: ze filteren het bloed. 
  • Voorurine (gefilterde bloed) ongeveer 200 liter per dag spoelt door nieren 
  • Terugresorptie: vocht teruggeven aan bloed met ook wat glucose en zout
  • Wat teveel is gaat naar nierbekken = het binnenste van nier
  • Vanaf dan heet het urine, ongeveer 1,5 liter per dag

Slide 18 - Diapositive

Maak vraag 1 en 2 uit de reader

Slide 19 - Diapositive

Urineleiders
  • Twee nieren dus twee urineleiders
  • Buisjes van  nier naar de blaas
  • Ongeveer 25 cm lang
  • Urine druppelt via deze buisjes naar blaas 

Slide 20 - Diapositive

Je blaas kan knappen als je je plas te lang ophoudt
A
Waar
B
Niet waar

Slide 21 - Quiz

Door stromend water krijg je het gevoel dat je moet plassen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 22 - Quiz

Blaas
Holle spier
Rekbare wand
Maximale vulling 800 ml, meestal 500 ml
Bedekt met slijmvlies
Sluitspier bij uitgang

Slide 23 - Diapositive

Urinebuis
Na sluitspier van blaas komt urine via urinebuis naar buiten
Bij de vrouw ongeveer 4 cm
Bij de man ongeveer 15 cm

Slide 24 - Diapositive

Urinelozing

  1. Blaas zit vol
  2. Blaaswand geeft seintje aan hersenen
  3. Blaaswand trekt samen
  4. Sluitspier ontspant
  5. Urinelozing
Hoeveel ml urine per lozing?


Slide 25 - Diapositive

Wat is de functie van de prostaat?
= vraag 3 reader

Slide 26 - Question ouverte

Wat is het reservoir van de nieren?
A
De blaas
B
Het nierbekken
C
Het niermerg

Slide 27 - Quiz

Bijnieren maken onder andere het hormoon adrenaline aan
A
Waar
B
Niet waar

Slide 28 - Quiz

Terugresorptie wil zeggen dat vocht wordt teruggegeven aan de bloedsomloop
A
Waar
B
Niet waar

Slide 29 - Quiz

Terugresorptie is een proces dat gebeurt in de blaas
A
Waar
B
Niet waar

Slide 30 - Quiz

Per nier heb je ongeveer 1.000 nefronen
A
Waar
B
Niet waar

Slide 31 - Quiz

Slide 32 - Diapositive