Eindrepetitie brugklas

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 1

Eindrepetitie brugklas

Wat weet jij van tekstopbouw?

Tekstopbouw

Een tekst heeft altijd een bepaalde opbouw, dit noem je 

Tekstopbouw

De inleiding

• Kennismaking met het onderwerp:
  - Met een voorbeeld
  - Met een grappig verhaaltje (anekdote)
  
• De inleiding bestaat meestal uit één alinea.

Het middenstuk

• Grootste gedeelte van de tekst
  
• Meerdere alinea's
• Deelonderwerpen
  

Het slot

• De tekst wordt samengevat
• Het belangrijkste wordt     herhaald
• Soms een blik naar de toekomst
• Vaak laatste alinea

Kies het juiste woord:

Waarin maak je kennis met het onderwerp van de tekst.

1. in de inleiding
2. in het middenstuk
3. in het slot

Wat is de waarheid?
inleiding-middenstuk-slot

1. Een inleiding bestaat uit één zin.
2. In het slot wordt het belangrijkste herhaald.

Wat is waar?
inleiding-middenstuk-slot

1. Het middenstuk is het grootste gedeelte van de tekst.
2. Het eerste deel van de tekst heet het SLOT

Amuseren betekent

1. vermaken
2. iets leren of uitleggen
3. iets laten doen
4. een mening geven

Activeren betekent

1. vermaken
2. iets leren of uitleggen
3. iets laten doen
4. een mening geven

Overtuigen betekent

1. vermaken
2. iets leren of uitleggen
3. iets laten doen
4. een mening geven

Welke tekstsoort hoort bij het tekstdoel instrueren?

1. recept
2. gedicht
3. krantenartikel
4. ingezonden brief

Welke tekstsoort zou een amuserend tekstdoel hebben?

1. strip
2. folder
3. klachtenbrief
4. nieuwsbericht

Welke tekstsoort zou een informerend tekstdoel hebben?

1. strip
2. nieuwsbericht
3. advertentie
4. verhaal

Meewerkend voorwerp

Grammatica zinsdelen

Meewerkend voorwerp

In zinnen met een lijdend voorwerp kan ook een meewerkend voorwerp staan.

Het geeft aan voor / aan wie iets bestemd is.

Meewerkend voorwerp

Stel de vraag:

Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde +
onderwerp + lijdend voorwerp

Zo vind je het meewerkend voorwerp

1. Zoek eerst de persoonsvorm, werkwoordelijk gezegde en het lijdend voorwerp.
2. Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?

Mijn moeder heeft mijn oma een nieuwe jas gegeven.
mijn oma =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.

onderwerp

lijdend vvw

ww gezegde

meewerkend vw

Zin:

Gisteren

bracht

ze

een goed boek

voor mij

mee.

Sleep de zinsdelen naar het juiste vak.

onderwerp

lijdend vvw

ww gezegde

meewerkend vw

Zin:

Marjan

had

een mooi gedicht

voor haar opa 

geschreven. 

In elke zin staat een lijdend voorwerp

1. juist
2. onjuist

Vandaag hebben we pizza gegeten.
we =

1. onderwerp
2. lijdend voorwerp
3. meewerkend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
mijn scooter =

1. onderwerp
2. meewerkend voorwerp
3. lijdend voorwerp
4. bijwoordelijke bepaling

Wat is het lijdend voorwerp in de zin: De baby krijgt een luier.

1. een luier
2. krijgt
3. de baby
4. Er staat geen lijdend voorwerp in deze zin.

De presentator stelde een brutale vraag aan de zangeres.

1. Meewerkend voorwerp
2. Bijwoordelijke bepaling

De turner wordt door zijn trainer aan de rekstok gehangen.

1. Meewerkend voorwerp
2. Bijwoordelijke bepaling

Resultaat opleveren, winst opleveren =

1. De deur open laten staan als je ergens binnenkomt
2. Mot hebben
3. Zijn vruchten afwerpen
4. Zijn mannetje staan

Tekst

Bron

exemplaar

evalueren

kopie van iets

oorzaak, oorsprong, plaats van ontstaan

achteraf beoordelen, nabespreken

gevolg

programma

maximaal

effect, resultaat

lijst van wat moet worden gedaan

hoogstens, niet meer dan

Deze quiz ging:

1. heel goed
2. gaat wel
3. mwoah
4. ik moet nog veel leren