Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Zinsontleding
Slide 1 - Diapositive
Persoonsvorm - pv
De persoonsvorm van een zin geeft het getal aan en de tijd.
getal: enkelvoud of meervoud
tijd: tegenwoordige tijd of verleden tijd
Slide 2 - Diapositive
Zo vind je de pv.
Er zijn drie manieren. Leer ze alle drie!
1) de vraagproef
2) de tijdproef
3) de getalsproef
Slide 3 - Diapositive
Zo vind je de zinsdelen.
Er zijn twee manieren.
1) Probeer welke woorden je samen voor de pv kunt zetten.
2) Kijk welke woorden altijd in dezelfde volgorde bij elkaar blijven staan, als je de woordvolgorde in de zin verandert.
Slide 4 - Diapositive
opdracht
zinsdelen maken
We hebben veel sportieve spellen gespeeld tijdens het brugklaskamp van klas 1c.
Slide 5 - Diapositive
Onderwerp - ow
Stel de vraag: Wie (Wat) + persoonsvorm?
De wielrenners / trainen / elke dag.
Wie trainen?
De wielrenners.
Of voer de getalsproef uit (verander de pv van getal, ow verandert mee): De wielrenner traint elke dag
Slide 6 - Diapositive
Werkwoordelijk gezegde - wg
Het wg bestaat uit de pv
plus de andere werkwoorden, als die er zijn.
Deze werkwoorden zeggen wat het onderwerp doet of overkomt.
Ook 'te' en 'aan het' horen bij het werkwoordelijk gezegde.
Slide 7 - Diapositive
Lijdend voorwerp - lv
Stel de vraag: Wat (soms Wie) + wg + ow?
In de supermarkt / heeft / mevrouw Betting / een chocoladereep / gekocht.
Wat heeft mevrouw Betting gekocht?
een chocoladereep
Slide 8 - Diapositive
zinsontleding
1) zoek de pv: ww dat van tijd kan veranderen (vraagproef en getalsproef)
2) maak zinsdelen (kijk welke woorden in groepen voor de pv kunnen staan)
3)ow: wie / wat + pv
4) wg: alle werkwoorden in de zin + te + aan( het
5) lv: wie / wat + alle werkwoorden + ow (let op: een lv begint nooit met een voorzetsel
6) mv: aan wie / wat of voor wie / wat + wg + ow + lv (je kunt 'aan' of 'voor' toevoegen of weglaten)
bwb: rest
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Pak je laptop
Tijd voor wat vragen!
Slide 11 - Diapositive
Zin in zinsontleden
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp en het werkwoordelijk gezegde!
Slide 12 - Diapositive
Wat is de allereerste stap als je een zin gaat ontleden?
A
Het onderwerp zoeken
B
De zin in een andere tijd (t.t. of v.t.) zetten.
C
De persoonsvorm zoeken.
D
De zin in zinsdelen verdelen.
Slide 13 - Quiz
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen? De jonge held | kreeg | een onderscheiding.
A
juist
B
onjuist
Slide 14 - Quiz
Is de zin juist verdeeld in zinsdelen? Over | een paar jaar | heeft | iedereen | een smartwatch.
A
juist
B
onjuist
Slide 15 - Quiz
Noem drie manieren waarop je de persoonsvorm uit de zin kunt halen.
Slide 16 - Question ouverte
"Mevrouw Betting geeft een stukje chocola aan haar leerlingen." Wat is de persoonsvorm?
Slide 17 - Question ouverte
Wat is het onderwerp van deze zin: "Gisteren heeft Jeannette de dure vaas op de grond laten vallen."
A
heeft
B
de dure vaas
C
Jeannette
D
Gisteren
Slide 18 - Quiz
"Mijn beste vrienden wonen aan de andere kant van Appingedam." Wat is het onderwerp?
A
beste vrienden
B
Appingedam
C
Mijn beste vrienden
D
de andere kant van Appingedam
Slide 19 - Quiz
"Hoeveel weken zit jij al op school?"
Wat is het onderwerp van deze zin?
A
school
B
weken
C
jij
D
al op school
Slide 20 - Quiz
Wat is het correcte werkwoordelijk gezegde bij deze zin:
"Vorige week heb ik vijf kilometer gewandeld."
A
heb
B
heb gewandeld
C
heb ik gewandeld
D
vorige week
Slide 21 - Quiz
"Mevrouw Betting en haar leerlingen smullen van de chocola." Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Slide 22 - Question ouverte
"Mijn buurvrouw heeft een hele lieve hond." Wat is het lijdend voorwerp?
A
Mijn buurvrouw
B
hond
C
heeft
D
een hele lieve hond
Slide 23 - Quiz
Zet de zin in de verleden tijd zodat de persoonsvorm verandert: "Ik ben echt helemaal klaar met grammatica."
Slide 24 - Question ouverte
Nu gaan we verder met de herhaling van de stof.
Slide 25 - Diapositive
Meewerkend voorwerp - mv
Een meewerkend voorwerp geeft aan voor wie iets bestemd is. Het is vaak een mens of een dier.
Het mv komt voor bij werkwoorden die iets te maken hebben met vertellen of met geven.
Een mv kan beginnen met aan, maar het hoeft niet.
Slide 26 - Diapositive
Zo vind je het meewerkend voorwerp.
Stel de vraag: Aan wie + wg + ow + lv?
Mevrouw Betting / geeft / een stukje chocola / aan haar leerlingen.
Aan wie geeft mevrouw Betting een stukje chocola?
Aan haar leerlingen.
Slide 27 - Diapositive
Bijwoordelijke bepaling - bwb
Een bwb geeft vaak een plaats, een tijd of een reden aan.
Bijwoordelijke bepalingen geven vaak antwoord op vragen die beginnen met vraagwoorden.
Slide 28 - Diapositive
Zin in zinsontleden - deel 2!
Test je kennis over: de persoonsvorm, het onderwerp, het lijdend voorwerp, het werkwoordelijk gezegde, het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepaling!
Slide 29 - Diapositive
Verander de zin van enkelvoud naar meervoud: Door de looproutes in de school kom ik altijd te laat voor de geschiedenisles.
Slide 30 - Question ouverte
Ik heb mijn oude boeken aan mijn jongere broertje gegeven. Wat is het meewerkend voorwerp?
A
aan mijn jongere broertje
B
broertje
C
mijn jongere broertje
D
jongere broertje
Slide 31 - Quiz
Morgen heb ik geen huiswerk. Hoe noemen we het zinsdeel 'Morgen'?
Slide 32 - Question ouverte
Mevrouw Betting legt grammatica uit aan haar klas. Wat is het meewerkend voorwerp?
Slide 33 - Question ouverte
Elke donderdagavond eten mijn moeder en ik sushi op de bank. Hoeveel bijwoordelijke bepalingen staan er in deze zin?
A
0
B
1
C
2
D
3
Slide 34 - Quiz
Aan de kant van de weg stond een eenzame lifter. Wat is de bijwoordelijke bepaling?
A
Aan de kant
B
Aan de kant van de weg
C
een eenzame
D
een eenzame lifter
Slide 35 - Quiz
pv
ow
bwb
Ik
loop
op de stoep.
Slide 36 - Question de remorquage
wg
ow
lv
mv
bwb
De presentator
beloofde
de luisteraars
gisteren
een wervelende radioshow.
Slide 37 - Question de remorquage
Heel veel succes met de voorbereiding op het proefwerk!