Kader 4: Examenopdrachten na rekenen 1 & begin verhoudingstabellen
1 / 13
Éléments de cette leçon
Slide 1 - Diapositive
Slide 2 - Diapositive
Op het bord staat een recept voor 12 personen.
Hoeveel heb je nodig van elke ingrediënt voor 36 personen
Slide 3 - Question ouverte
Op het bord staat een recept voor 12 personen.
Hoeveel heb je nodig van elke ingrediënt voor 19 personen
Slide 4 - Question ouverte
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Hoeveel goedkoper is de soep.
Als je de dagmenu met soep besteld
in plaat van (i.p.v.) los
Als je de dagmenu met soep besteld
in plaat van (i.p.v.) los
Slide 7 - Question ouverte
Ik bestel een hoofdgerecht en nagerecht.
Ik betaal 24,75 het hoofdgerecht is twee keer
zo duur als het nagerecht. Hoeveel kost het nagerecht?
Ik betaal 24,75 het hoofdgerecht is twee keer
zo duur als het nagerecht. Hoeveel kost het nagerecht?
Slide 8 - Question ouverte
Bij een restaurant betaal je 28 euro per persoon.
Er gaan 10 mensen eten voor een 25 jarige bruiloft.
Als cadeau krijgen Opa en Oma gratis eten van de groep. Hoeveel moet je per persoon betalen?
Er gaan 10 mensen eten voor een 25 jarige bruiloft.
Als cadeau krijgen Opa en Oma gratis eten van de groep. Hoeveel moet je per persoon betalen?
Slide 9 - Question ouverte
Gewoon betalen
Of
Abonnement?
Of
Abonnement?
Slide 10 - Question ouverte
Stuk spoor, blauwe en een rode trein. In elke trein kunnen 100 mensen. Er moeten 8175 mensen van a naar b. Hoe vaak moet de rode treinen rijden?
Slide 11 - Question ouverte
Slide 12 - Diapositive
Voor 7 personen betaal ik 49 euro.
Hoeveel moet ik betalen voor 23 personen?
Hoeveel moet ik betalen voor 23 personen?
