Grammatica - Voornaamwoorden + stijl- en verwijsfouten

Nederlands
2Y
1 / 15
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 15 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Nederlands
2Y

Slide 1 - Diapositive

Planning
- Leerdoelen
- Herhaling: voornaamwoorden
- Oefenen
- Uitleg: verwijsfouten
- Aan de slag

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
- Je kent de volgende begrippen en hun bijbehorende kenmerken:
persoonlijk voornaamwoord, bezittelijk voornaamwoord, wederkerend voornaamwoord, betrekkelijk voornaamwoord, aanwijzend voornaamwoord, vragend voornaamwoord en onbepaald voornaamwoord.

- Je weet hoe je verwijzingen behoort te gebruiken en kunt aangeven wanneer een verwijzing onjuist wordt gebruikt.

Slide 3 - Diapositive

Voornaamwoorden

Slide 4 - Diapositive

Voornaamwoorden
Oefenen

Slide 5 - Diapositive

Verwijzingen
- Gebruiken we om afwisseling in een tekst te gebruiken.
- Verwijzen naar een woord, een groep woorden of een zin. Dit noemen we het 'antecedent'.

- Een verwijzing moet zich afstemmen op het antecedent.

Het boek, dat ik gisteren heb gelezen, is erg spannend.
Dat verwijst naar het antecedent 'het boek'.

Slide 6 - Diapositive

Verwijzingen
Er zijn een aantal afspraken om op de juiste manier naar woorden te verwijzen.





Slide 7 - Diapositive

Geslacht
Het- woorden zijn onzijdig (dus hebben geen geslacht).

Bij de-woorden zal je moeten kijken wat m of v is. 
Je kunt wel van veel woorden weten welke vrouwelijk zijn. 
Eindigen de woorden op één van onderstaande achtervoegsels? Dan heb je te maken met een vrouwelijk woord.
-heid, -nis, -ing, -st, -schap, - te, -ij, -ie, -iek, -ica, -theek, -teit, -tuur, -ade, -ide, -ode, -ude, -age, -ine, -se, -ee, -ose, -xis.
Gevangenschap, romantiek, bibliotheek, universiteit.

Slide 8 - Diapositive

Die en dat
- We verwijzen met 'die' naar de-woorden.
De boeken die in de kast staan mogen weg.

- We verwijzen met 'dat' naar het-woorden.
Het feestje dat ik gisteren heb bezocht was erg leuk.

- Je gebruikt 'wat' als je verwijst naar een hele zin of naar een onbepaalde / vage zaak. Gebruik dit niet als je verwijst naar het-woorden.
Dit is iets wat ik nog wil maken.

Slide 9 - Diapositive

Goed of fout?
Het meisje die ons hielp ken ik nog van vroeger.
A
Goed
B
Fout

Slide 10 - Quiz

Goed of fout?
In het voorstel dat hij deed, stonden nog veel onduidelijkheden.
A
Goed
B
Fout

Slide 11 - Quiz

Goed of fout?
De oude watertoren die daar stond, is vorige maand afgebroken.
A
Goed
B
Fout

Slide 12 - Quiz

Goed of fout?
Het geld wat hij geleend had, was al snel opgemaakt
A
Goed
B
Fout

Slide 13 - Quiz

Goed of fout?
De politie vraagt elk jaar om meer geld, omdat haar taak alsmaar groter wordt.
A
Goed
B
Fout

Slide 14 - Quiz

Aan de slag
Huiswerk voor maandag 8 februari:
Maken van hoofdstuk 4 grammatica:
Onderdeel 4.4: inleiding + deel 1.

Slide 15 - Diapositive