KLV quiz

KLV quiz

Welke positieve dingen heeft NL overgenomen van Duitsland

Hoeveel inwoners heeft Duitsland

1. 80 miljoen
2. 81 miljoen
3. 82 miljoen
4. 83 miljoen

Wat is de hoofdstad van Duitsland

1. Berlijn
2. München
3. Düsseldorf
4. Hamburg

Beschrijf het landschap van noord naar zuid

Noem 2 politieke partijen

Wat betekent: Duitsland is een federaal land

1. Duitsland heeft een koning
2. Er zijn meerdere ministerpresidenten
3. Elk Bundesland heeft een eigen regering en parlement
4. Er zijn meerdere hoofdsteden

Wie heeft ervoor gezorgd dat Duits één taal werd

1. Maarten Luther
2. Martin Luther
3. Lodewijk Maartens
4. Lodewijk Marten

Wat staat er op de euro muntstukken

1. Bundesadler
2. Brandenburger Tor
3. een beer
4. een stukje van de Berlijnse muur

Wat staat er op de 50 cent?

1. Bundesadler
2. Brandenburg Tor
3. een beer
4. een stukje van de Berlijnse muur

Waar staat de Europese Centrale Bank?

1. Berlijn
2. Köln
3. Frankfurt am Main
4. München

Wat is de grootste industrie van Duitsland?

1. bier-industrie
2. kleding-industrie
3. koffie-industrie
4. auto-industrie

Noem 2 Duitse uitvindingen

Noem 2 Duitse merken

Wat is de ADAC

1. een koffiemerk
2. een biermerk
3. een automerk
4. de ANWB

Wat is de Sperklausel 5%

Hoe hard mag je op de snelweg?

1. 100 km/u
2. 200 km/u
3. geen limiet

Wat is basiskader in het Duits?

1. Realschule
2. Hauptschule

Wat is Tag der Wiedervereinigung
en wanneer is dit?

Hoe heet een Duits rijbewijs?

1. Rheibeweis
2. Führerschein
3. Reischein
4. Driver Liscence

Hoe heet witte donderdag in het Duits?

1. weißer Donnerstag
2. Gründonnerstag
3. Blaudonnerstag
4. Gelbdonnerstag

En goede vrijdag?

1. Karfreitag
2. guter Freitag
3. Ost Freitag
4. Paas Freitag

Wat betekent reisen bildet?

Noem 4 grote steden

Wie waren de rijkste Duitsers ooit?

1. oprichter bier
2. oprichter Oktoberfest
3. oprichters ALDI Karl Theo Albrechht
4. oprichters ADIDAS Adi, Rudolf Dassler

Wat hebben de gebroeders Dassler bedacht?

1. ADIDAS
2. ALDI
3. PUMA
4. NIKE

populairste drankje

Welke uitgangen krijgen de modale werkwoorden bij ich en er/sie/es?

1. -
2. e
3. t
4. en

Wat betekent het modale werkwoord: dürfen?

1. moeten
2. durven
3. mogen ( aardig vinden)
4. mogen ( toestemming hebben)